maandag 31 mei 2021

Vrije meningsuiting, ook voor extremisten


      In de Zevende Dag sprak Bart De Wever zich uit tegen het verwijderen van de Facebookpagina ‘Als 1 achter Jürgen’*. Hij vond dat censuur en een bedreiging van de vrije meningsuiting. Daarop stelde de Lieven Verstraete hem de vraag of hij ook zo zou reageren als het om een Facebookpagina ‘Als 1 achter Abdeslam’ zou gaan. Dat was een heel goede vraag. En De Wever gaf een heel goed antwoord: ‘Ja, ik denk het wel. Maar er is een verschil. Abdeslam heeft terreurdaden gepleegd … Mocht Conings terreurdaden plegen, dan zouden er vermoedelijk geen 55 000 mensen online gaan om te zeggen: ik steun deze man.’
     Ik onthoud vooral het eerste zinnetje: ‘Ja, ik denk het wel.’ Had Lieven Verstraete de vraag aan Van Grieken gesteld, dan had die ook gesproken over het verschil tussen Conings en Abdeslam, maar dat eerste zinnetje zou er, geloof ik, niet bij zijn geweest. Maar De Wever was flink: een lichte aarzeling maar: ja! Ook een Abdeslam-steunpagina valt onder de vrije meningsuiting. Zo is dat. Vrijemeningsuiting moet zo ruim mogelijk worden opgevat. Steunbetuigingen aan de kalifaatgekken horen daarbij, zoals vroeger ook steunbetuigingen aan de Rote Armee Fraktion, de ETA, de IRA en de CCC … Ik moet die terreuraanbidders niet, maar zo lang ze hun ideaal niet in de praktijk brengen, mogen ze het in een vrije samenleving op spandoeken, door de megafoon of online vorm geven. ’t Is voor de politie dan ook gemakkelijker om ze in het oog te houden, want je weet maar nooit.
     Sommige lezers zullen zich het zesde seizoen herinneren van de televisiereeks Homeland. In de eerste aflevering helpt ex-CIA-agente Carrie Mathison de sympathieke jonge Amerikaanse moslim Sekou Bah die van terrorisme wordt verdacht. Nu heeft die Sekou Bah niets met terrorisme te maken. Hij heeft alleen enkele video’s gepost die Al Qaeda in een gunstig daglicht plaatsen. Carrie beschouwt dat terecht als vrije meningsuiting en niet als terrorisme. Wat terrorisme is, moet je Carrie niet leren.
     Ik ben dus erg tevreden met de evolutie binnen N-VA. In de nasleep van de aanslagen in Zaventem verdedigde Peter De Roover nog het strafbaar maken van steunbetuigingen aan de Islamitische Staat en aan het moslimterrorisme. Hij vond toen dat ons land in oorlog was met IS en dat in een oorlogssituatie andere regels gelden. Heel links protesteerde. Jonas Slaats van KifKif vond dat het moeilijk was om de term ‘terreur’ te definiëren. Gwendolyn Rutten (OVLD) tweette: ‘Wie de vrijheid van meningsuiting verbiedt, doet de vrijheid verdwijnen.’
     Het is alleen jammer dat links en OVLD in het huidige debat net de omgekeerde evolutie hebben doorgemaakt.

 

* In welke mate zo’n verwijdering door de eigenaar van Facebook mag worden beslist is een erg moeilijke vraag. Ik schreef er iets over hier en  hier.

zaterdag 29 mei 2021

Peter Mijlemans bewijst


      Peter Mijlemans van Het Nieuwsblad is blij met de nieuwe coronacijfers. ‘De magische kaap van 500 coronapatiëntien op intensieve zorg is gehaald. Dat hebben we aan ons allemaal te danken …. Het bewijst het ongelijk van de stokende criticasters in de marge, à la Siegfried Bracke …’ (Zie hier)
     Voor mij is het makkelijk om Peter Mijlemans hier streng terecht te wijzen. Natuurlijk bewijst die magische kaap niet wat hij beweert, namelijk dat Siegfried Bracke ongelijk heeft. Ik ken, zoals elke landgenoot, min of meer de context. Ik weet wat corona is, wat intensieve zorg is, waar het cijfer 500 vandaan komt, waarom we onszelf mogen bedanken, en wie Siegfried Bracke is. Ik heb zelfs enkele coronastukken van Bracke gelezen. Nergens schrijft die dat de kaap van 500 patiënten níet zal worden gehaald, want had hij dát geschreven, ja dan was zijn ongelijk bewezen. Mocht Bracke verder iets geschreven hebben tegen de vaccinatie, waar we de gehaalde kaap aan te danken hebben, dan zou ik zeggen: vooruit, Mijlemans krijgt een half punt. Maar Bracke hééft niets tegen de vaccinatie geschreven.
    Mijn vraag is nu de volgende. Zou een lezer zonder voorkennis over corona, over bedden op intensieve zorg of over de stukken van Siegfried Bracke, zonder voorkennis zelf over Peter Mijlemans, zou zo’n lezer ook kunnen ruiken dat het bewijs van Mijlemans verdacht is? Ik geloof bijna van wel.

donderdag 27 mei 2021

Israël - Palestina: 10 principes

 


   Zijn er principes – al dan niet rechtvaardige – die kunnen helpen om vrede tot stand te brengen tussen Israëli’s en Palestijnen? Jawel. Het zijn er zelfs te veel.

  1. Het recht van de sterkste.
    Dat lijkt het uitgangspunt van Israël te zijn. Het principe staat vandaag niet hoog aangeschreven maar is eeuwenlang het leidende beginsel geweest in de betrekkingen tussen de staten. Israël heeft haar militaire overwinningen telkens verzilverd met gebiedsuitbreiding. Als het aangevallen wordt met flutbombardementen slaat het terug met échte bombardementen.
  2. Veiligheid.
    Toen Israël werd opgericht beloofden de Arabische staten om ‘de Joden in de zee te drijven’. De slagzin wordt door een misverstand toegeschreven aan de Egyptische president Nasser, maar schijnt wel degelijk in gebruik te zijn geweest. (Zie hier) Het is in elk geval de mentaliteit die  Israël aan haar vijanden toeschrijft, wat leidt tot een grote bekommernis om de eigen veiligheid. Het principe houdt verband met het ‘recht van de sterkste’, want je kunt het best je veiligheid verzekeren als je de sterkste bent.
  3. Eenzijdige toegevingen. Ook dat principe houdt verband met het ‘recht van de sterkste’. Als je werkelijk de sterkste bent, kun je toegevingen doen zonder dat daar iets tegenover staat, behalve dan de belofte dat men je gerust zal laten. Israël heeft een poosje die weg bewandeld toen het veroverde gebieden weer afstond in ruil voor erkenning en vrede. De politiek van ‘land for peace’. Toen de vrede uitbleef, verminderde het enthousiasme voor het principe en kregen de ‘haviken’ meer armslag.
  4. Wraak. Dat lijkt een belangrijk beginsel te zijn aan Palestijnse kant. Ook dit principe wordt vandaag niet openbaar beleden, maar het is eeuwenlang de drijfveer voor langdurende conflicten geweest. Het komt geloof ik niet voor in officiële Palestijnse teksten, maar je herkent de toon wel eens op betogingen met rood-groen-wit-zwarte vlaggen.
  5. Bloed en bodem (en religie). De joden vinden dat ze recht hebben op een stuk land waar hun voorouders of geloofsgenoten enkele duizenden jaren geleden hebben gewoond, nadat ze de plaatselijke Kanaänieten hadden uitgemoord, althans volgens de bijbel. De Palestijnen vinden dat het land toebehoort aan de 5 miljoen kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van de 700 000 vluchtelingen die in 1948 het gebied verlieten. Voor een buitenstaander is de afstand in tijd van 2000 jaar moeilijker te verteren dan een van 70 jaar. Maar de principes zijn vergelijkbaar. Men weigert zich als vluchteling te integreren in een nieuwe samenleving en blijft dromen van het mythische thuisland.
  6. Individuele eigendom. Dat is mijn favoriete principe. Een stuk grond behoort niet toe aan een volk of een religie maar aan een persoon of een familie die die grond gekocht of geërfd heeft of als niemandsland heeft ingenomen om er iets nuttigs mee te doen. Dan mag het geen verschil maken of dat een Palestijn is in Israëlisch gebied of een Jood in Palestijns gebied. Volgens dit principe zou nogal wat grond in Israël aan Palestijnen toekomen en nogal wat grond op de Westbank aan Joden. Misschien zou een en ander met schadevergoedingen kunnen worden geregeld*. Maar wie zal het uitmaken? Zijn er eigendomstitels? Dateren zij van de Ottomaanse tijd? Van de Britse tijd? Van na 1948? En wat met een stuk grond dat in 1948 een woestijn was en nu een bloeiende boomgaard? Wie is dan eigenaar van wat?
  7. Democratie. Vrije verkiezingen, majority rule en recht op oppositie zijn min of meer gerealiseerd binnen de Israëlische staatsgrenzen en er zijn pogingen geweest om die te realiseren in Gaza en de Westbank.  Maar democratie staat niet helaas niet voor vrede. In Israël zijn de Joodse extremisten momenteel electoraal sterk genoeg om een politiek van gebiedsuitbreiding boven een van vrede te verzekeren. In Gaza heeft Hamas in 2006 de verkiezingen gewonnen en is sindsdien vergeten om nieuwe verkiezingen te organiseren. Op de Westbank heeft Hamas de verkiezingen ook gewonnen maar heeft de regerende PLO er de voorkeur aan gegeven om het resultaat te negeren.
  8. Gelijkheid voor de wet. Ook dit principe is min of meer gerealiseerd binnen de Israëlische wetgeving: Arabieren en Joden hebben gelijke rechten en plichten. Er zijn enkele verschillen. Alleen Joden móeten legerdienst vervullen, Arabieren mógen dat, maar weinigen doen het. De taalwetgeving kent een hogere status toe aan Hebreeuws dan aan Arabisch. En er is een principiële discriminatie in de immigratiewetgeving (zie volgende punt). Ondanks de theoretische gelijkheid voor de wet kan de Arabische minderheid in de praktijk nog altijd slachtoffer zijn van discriminatie. Het aanslepende conflict prikkelt ongetwijfeld de vijandigheid tussen de gemeenschappen, een vijandigheid waarvan de gevolgen zwaarder zullen wegen voor de minderheid dan voor de meerderheid. 
  9. Secularisme. De Israëlische onafhankelijkheidsverklaring verzekert gelijke rechten voor elke burger, ongeacht zijn godsdienst. Tegelijk echter wordt de staat als ‘Joods’ gedefinieerd, wat grote gevolgen heeft voor de immigratie-wetgeving. Iedereen die tot de Joodse godsdienst behoort – wat niet noodzakelijk een vroom geloof in die godsdienst inhoudt –  heeft automatisch het recht om naar Israël te immigreren. Christenen, moslims en anderen hebben dat recht niet. Palestijnse organisaties hebben daarom lang een onverdeeld secularisme als alternatief voorgesteld. Ondertussen liggen de kaarten voor dat secularisme veel ongunstiger dan 40 jaar geleden. Binnen Israël heeft het extremistische jodendom aan invloed gewonnen. En binnen de Palestijnse beweging is het secularisme grotendeels weggedrukt door de moslimextremisten van Hamas en Hezbollah. In het algemeen lijkt de religieuze onverdraagzaamheid eerder toe- dan afgenomen.**
  10. Internationaal recht. Hier spelen de VN-resoluties een grote rol, zoals resolutie 242 van 1967 die vraagt dat Israël zich terugtrekt uit de gebieden die het toen zojuist had veroverd. Je kunt je afvragen of zo’n stelletje landen, met elk hun eigen agenda, geschikt is om als neutrale scheidsrechter op te treden. Maar is er een andere instantie die de rol kan opnemen? Israël heeft een deel van de resolutie 242 al toegepast. Een integrale toepassing zou zijn internationale positie in elk geval niet verzwakken.
     Ik verwacht niet dat een van de strijdende partijen mijn mening zal vragen***. Mochten ze dat wel doen, dan verklaar ik mij zoals iedereen voorstander van de tweestatenoplossing, en krijgt de Palestijnse staat  van mij de hele Westbank. De oplossing komt min of meer tegemoet aan de principes 1, 2, 3 en 10 en gedeeltelijk aan principe 5. Van de andere principes kunnen de twee staten proberen het beste te maken. De Joodse kolonisten mogen van mij op de Westbank blijven wonen, maar ik zou het hen niet aanraden. Ik vrees dat de Palestijnse staat een islamistische staat wordt, met of zonder verkiezingen. Het zij zo. En verder behouden de twee staten het recht om hun immigratiepolitiek in te vullen zoals ze dat zelf willen.
     In Israël moeten de extremisten hun wens opgeven om de Westbank in te sluiten in een Israël-tot-aan-de Jordaan. Dát Israël is toch maar een onrealiseerbare droom. Ofwel moet je dan de Palestijnse bevolking verjagen, en dat lukt geen tweede keer, ofwel moet je ze opnemen in je staat als volwaardige burgers, waardoor de Joden binnenkort een minderheid gaan vormen in hun eigen staat. Ook de derde mogelijkheid is niet aantrekkelijk: een permanente apartheid met een archipel van Palestijnse gebieden die militair omsingeld zijn en die geen gemeenschappelijke economie kunnen uitbouwen. Zo’n toestand moet onvermijdelijk tot blijvende spanningen leiden.
     Militair-strategisch is de terugtrekking van het Israëlische leger uit de Westbank, en de oprichting van een Palestijnse staat met een volledig staatsapparaat en leger, voor Israël geen goede zaak. Tja, je kunt niet alles hebben in het leven. Maar ondertussen is het militaire overwicht van Israël verpletterend en krijgen de Palestijnen vandaag niet meer de steun van de Arabische staten waar ze vroeger op konden rekenen. Willen ze hun nieuwe staat gebruiken om, tegen hun beloften in, zoveel mogelijk raketten op Israël af te vuren, dan is dat te betreuren. Israël kan dan naar oude gewoonte met precisiebombardementen terugslaan die, naast de vernietiging van legertuig en commandoposten, veel meer burgerslachtoffers zullen kosten dan het zelf geleden heeft. Ook dat zal ik betreuren. Maar ik zal geen boycotmaatregelen eisen.
     En Jeruzalem dan? En de blokkade van Gaza? En … ? Ja, kijk, dat moeten de strijdende partijen aan iemand anders vragen. 


 * Er is van Israëlische kant wel wel hier en daar wat schadevergoeding toegekend voor Palestijnse gronden die onteigend werden, maar erg veel lijkt het niet te zijn geweest.

 ** Volgens een onderzoek van 2015 zou 82 procent van de moslims ongelukkig zijn als hun kind zou trouwen met een jood en zou 97 procent van de joden dat zijn als hún kind iets soortgelijks zou doen. Ik vraag mij af of dat laatste cijfer even hoog lag rond 1970 bijvoorbeeld. Helemaal als een verrassing komt het niet voor wie Fiddler on the Roof of, laat ons zeggen, The Marvelous Mrs. Maisel gezien heeft. ‘She’s a shiksa,’ zegt vader Maisel als zijn zoon hem zijn jonge minnares Penny Pam voorstelt. ‘Shiksas are for practice. It’s not a girl you marry.’

*** Ook hier en hier heb ik mijn mening gratis ter beschikking gesteld.

woensdag 26 mei 2021

Israël-Palestina: de vluchtelingen


      Ik ben opgegroeid als een pro-Palestijntje. Toen ik 14 of 15 jaar was, scheurde ik een interview met Yasser Arafat uit de Humo en hing de bladen op in de klas. Een oud-leerling van het college was lid van het Palestina-comité en kwam ons ‘vorming’ geven over de kwestie aan de hand van kaartjes* waarop je zag hoe de Joden na de eerste wereldoorlog, en versneld na de tweede wereldoorlog, naar Palestina immigreerden** en  steeds meer land van de Palestijnen ‘afpakten’. Toen ik in het ziekenhuis lag met een hersenschudding kwamen vriendjes mij een pamflet bezorgen over de burgeroorlog in Jordanië tussen het leger van koning Hoessein en de PLO: ‘Amman brandt!’ In mijn boekenkast staan een aantal boeken over het onderwerp. Op zolder ligt nog een Palestijnse sjaal.
     Later kwam de klad erin. De oude zekerheden vielen weg. Er kwamen Israëlische regeringen die veroverd gebied wilden afstaan in ruil voor vrede. Er werd ook feitelijk wat gebied afgestaan, misschien niet genoeg, maar de beloofde vrede van Palestijnse kant bleef uit. Ik begon mij af te vragen of de Israëli’s voor méér gebiedsafstand eigenlijk wél ooit echte vrede zouden krijgen. Ik betwijfelde het. Ook begon ik mij ongemakkelijk te voelen bij een zekere Palestijnse mentaliteit. Ik herinnerde mij Ludo Martens die geestdriftig verteld had over de Palestijnse strijdlust. Een vrouw had 7 zonen verloren in de strijd tegen Israël. Toen men haar vroeg wat haar toekomstdroom was, zei ze dat ze zo snel mogelijk weer een zoon wou baren om de strijd tegen Israël verder te zetten. Ludo vond dat fantastisch, maar zelf was ik een beetje geschrokken. Ik begon mij hoe langer hoe meer de simpele vraag te stellen waar ik liever zou wonen: in Israëlisch gebied, desnoods als Palestijn en dus als ‘tweederangsburger’, of in gebied onder Palestijnse controle. Ik helde over naar de eerste keuze.
     Daarop begon ik mij meer te interesseren voor de twee kanten van het verhaal. Ik had al snel door dat de informatie van de Israël-lobby veel hiaten bevatte, en uitvluchten, en intentieprocessen. Maar dat gold ook voor de informatie van de Palestina-lobby, die, ondervond ik, de strijd achter de schermen op Wikipedia had gewonnen. Bij gebrek aan neutrale en objectieve informatie leek het mij het beste om af en toe iets van de beide partijen in het geding te lezen.
     Die gewoonte hielp om de grote lijnen in het verhaal te ontdekken, vooral omdat de bronnen het over sommige feiten verrassend eens waren en meer in woordkeuze verschilden. Volgens de ene bron waren er na de oorlog van 1948 meer dan 700 000 Palestijnse vluchtelingen, volgens de andere hoogstens 650 000. Zo’n groot verschil is dat niet. Volgens de ene bron was 1948 het jaar van de ‘Onafhankelijkheidsoorlog’, volgens een ander dat van de ‘Catastrofe’. ’t Is maar hoe je het bekijkt. Ik las een stuk van de Israëlische lobby over de wisselende grenzen in de regio. De landkaarten die de Palestijnen gebruiken om hun gelijk te halen werden één voor één kritisch belicht en er werden andere kaarten tegenover geplaatst … die ongeveer dezelfde waren, met een andere terminologie. Wat op de ene kaart een ‘grens’ heette, werd op de andere kaart een ‘bestandslijn’ genoemd. Er schijnt een compromis te bestaan om van een ‘groene lijn’ te spreken. Ik dacht: ze doen maar.
     In een vorig stukje*** gaf ik als mijn mening dat de ruzie moeilijk zal worden bijgelegd als de partijen vooral naar het bloederige verleden blijven kijken: de tientallen gedode Joodse burgers in Hebron (1929), en de tientallen gedode Palestijnse burgers in Deir Yassin (1948) en Kafr Qasim (1956) … Het is begrijpelijk dat die vreselijke gebeurtenissen blijven leven in de herinnering. Of die herinnering de oplossing van het conflict dichterbij brengt, betwijfel ik.
     Maar met de vluchtelingenkwestie is het anders gesteld. Die kun je niet afdoen als een vreselijke herinnering, want de gevolgen strekken zich uit tot vandaag. De VN hadden in 1947 een plan opgesteld om het gebied te verdelen onder een Israëlische en een Palestijnse staat. De Arabische landen verwierpen het voorstel en in 1948 vielen ze Israël aan. Tijdens de bittere gevechten, die tot een Israëlische overwinning zouden leiden, kwamen de Palestijnse burgers tussen twee vuren terecht en meer dan drie kwart van hen nam de vlucht, vooral naar Jordanië en Egypte.
     Over de precieze oorzaken van die vlucht kan worden gediscussieerd****, maar niet over wat daarna volgde: toen de Palestijnen terug wilden keren, werden ze niet meer binnengelaten. De Israëli’s redeneerden: ‘Opgestaan is plaats vergaan.’ Ze vreesden, terecht of ten onrechte, dat zich onder de terugkeerders grote groepen saboteurs, terroristen en vijandelijke strijders zouden bevinden. Die vrees is begrijpelijk: Israël had toen nog niet de militaire overmacht die het later zou krijgen. Maar ondertussen werden laat ons zeggen 690 000 burgers de toegang geweigerd tot hun geboortegrond omdat er zich onder hen laat ons zeggen 10 000 potentiële terroristen bevonden. Een buitenstaander die de zaak 70 jaar later bekijkt, kan het vermoeden niet wegredeneren dat de Israëli’s van de situatie gebruik hebben gemaakt om hun controle over het gebied te versterken en hun numeriek overwicht erin te verzekeren. Dat is niet erg netjes. Dat in de nasleep van de oorlog ook ongeveer een miljoen Joden uit de Arabische landen vluchtten, of moesten vluchten, naar Israël, verandert daar weinig aan. Two wrongs don’t make a right.
     En vandaag? Vandaag is er een Israëlische staat met ruwweg 9 miljoen inwoners: een kleine 7 miljoen Joden en een kleine 2 miljoen Palestijnen. Daarnaast zijn er twee ‘autonome Palestijnse gebieden’ Gaza, met 2 miljoen Palestijnen, en de Westbank, met 2,5 miljoen Palestijnen en een 0,5 miljoen Joodse kolonisten. En die 14 miljoen mensen moeten proberen in vrede samen te leven. En dat lukt niet zo best. Morgen schrijf ik iets over de grote principes die het conflict zouden kunnen beslechten. 

* Zie de vier eerste kaartjes hierboven. De witte en groene kleur heeft eigenlijk kaart per kaart een andere betekenis. Op de derde kaart bijvoorbeeld zijn de groene gebieden respectievelijk Egyptisch en Jordaans gebied. Ook wordt geen onderscheid gemaakt tussen privébezit van gronden en politieke grenzen.

** In 1918 waren er niet veel meer dan 50 000 Joden in Palestina. in 1939 waren dat er al 500 000 en in 1948 meer dan 700 000 (tegen 1,3 miljoen Palestijnen). Grote Joodse immigratiestromen bleven komen, in de jaren 40, 50, 60, 70 en 90.

*** Mijn vorige stukje vind je hier.

**** En.Wikipedia somt op: ‘Factors involved in the exodus include Jewish military advances, destruction of Arab villages, psychological warfare, fears of another massacre by Zionist militias after the Deir Yassin massacre, which caused many to leave out of panic, direct expulsion orders by Israeli authorities, the voluntary self-removal of the wealthier classes, collapse in Palestinian leadership and Arab evacuation orders, and an unwillingness to live under Jewish control.’ (‘1948 Palestinian Exodus’).

maandag 24 mei 2021

Conings en de moslimterreur


     Ik hoop zoals iedereen dat het goed afloopt met Jürgen Conings. Dat hij niet ergens opduikt en zijn wapen leegschiet op een menigte, dat hij niet omkomt bij een vuurgevecht met de politie, dat hij zich overgeeft en netjes gekleed voor de rechtbank verschijnt. Daar kan hij voor ‘diefstal van wapens’ en ‘verboden wapendracht’  en nog wat dubbelzinnige uitlatingen misschien 5 jaar gevangenisstraf krijgen*, en met een goede advocaat nog wat minder.
     Ook heb ik een zeker begrip voor zijn beweegredenen. Hij is naar het schijnt in het leger gesanctioneerd voor extreemrechtse uitspraken en misschien waren die sancties onrechtvaardig, ongepast, vernederend of disproportioneel. Hij is boos op politici en virologen die ‘beslissen hoe hij moet leven’. Een flinke minderheid van onze landgenoten deelt die boosheid. Je vindt die mensen vooral onder degenen die geloven – terecht of ten onrechte – dat de vrijheidsberovende maatregelen overbodig waren.
     Maar mijn begrip is ook niet meer dan dat. Bij mij is ‘tout comprendre’ nooit gelijk aan ‘tout pardonner’. Als Jürgen morgen zijn wapen neerschiet op een menigte, zal ik dat ook ‘begrijpen’. Zo ‘begrijp’ ik ook dat een moslim zich dodelijk beledigd voelt als hij hoort van spottende afbeeldingen van de profeet Mohammed. Als die moslim daarna een aanslag pleegt op de tekenaar ‘begrijp’ ik dat ook. En als de politie daarna bij een gewelddadige confrontatie die moslim, of die Conings, neerschiet, ‘begrijp’ ik dat alweer. Als het op ‘begrijpen’ aankomt, ben ik ruim.
    Wat ik dan weer niet ‘begrijp’, is de gewoonte om, als terrorisme of mogelijk terrorisme in het geding is, een en ander te minimaliseren. Professor Coolsaet wekte indertijd de lachlust op toen hij ons probeerde duidelijk te maken dat terreuraanslagen minder doden veroorzaakten dan ongelukken met overstekend wild. Dat betrof toen de moslimterreur. Over Jürgen Conings postte Tom Van Grieken vier dagen geleden het volgende:
 
‘Antwerpen – Drugsoorlog met bommen en granaten: gebrek aan politie om op te treden. 
Anderlecht – Gewelddadige migrantenprotesten: gebrek aan politie om op te treden. 
Limburg – Eén militair schrijft afscheidsbrief: honderden politiemannen en soldaten gemobiliseerd. 
Het kan dus toch?’

     Ik wil niet zeuren over het simplisme van de boodschap. Dat hoort bij dat soort propaganda. Je vindt het bij alle partijen**. Maar de affaire Conings samenvatten als ‘één militair die een afscheidsbrief schrijft’, dat is minimalisering en vergoelijking van wat de man tot nu toe dééd –diefstal van meerdere wapens – én van de  intenties die kunnen worden afgeleid uit zijn afscheidsbrief: ‘Ik ga in het verzet. Het maakt mij niet uit of ik sterf of niet.’ Mijn indruk bij die zinnetjes is niet dat Conings van plan is zichzelf van kant te maken, zonder verder iemand schade te berokkenen. Als dát zijn doel was geweest, dan had hij alleen dat ene pistool moeten stelen uit de kazerne. Van Grieken zou zo’n verhullende commentaar nooit schrijven als Conings een geradicaliseerde moslim was die met enkele wapens op stap ging en een vage maar verontrustende brief achterliet.
     Dan is er nog een gelijkenis – bij alle verschillen – tussen de moslimterreur en de affaire Conings. Na een islamistische aanslag zie je in de ruwere regionen van de sociale media reacties verschijnen als zou de héle moslimwereld mee verantwoordelijk zijn voor de aanslag. Nu zie je reacties die daar symmetrisch aan zijn – maar dit keer helaas niet alleen op de sociale media. Minister van Defensie Ludivine De Donder – de politiek verantwoordelijke van het debacle*** – lijkt alles wat zij als extreemrechts beschouwt mee verantwoordelijk stellen voor de acties van die ene militair. Ze wil het leger zuiveren van ‘extremisten, fascisten, racisten en seksisten’. Ik zou, als ik haar was, ook nog de ‘populisten’ en de ‘haatzaaiers’**** erbij nemen. Dan hebben we, in haar definitie, de helft van de Vlaamse bevolking, en naar we mogen aannemen, de helft van de Vlaamse militairen in het vizier. Dat wordt een hele zuivering.
      Zo’n geplande zuivering doet mij, met mijn verleden, aan kameraad Stalin denken. Eind de jaren ’30 heeft de Geniale Leider zijn leger, op de vooravond van de tweede wereldoorlog, gezuiverd van ‘trotskisten’. Die term gebruikte hij toen ongeveer even ruim als De Donder nu die van ‘rechtsextremisten’ gebruikt. Hopelijk houdt de vergelijking tussen de Vader van de Volkeren en de Moeder van onze Defensie daar op.

    
* Het Nieuwsblad sprak van vier mogelijke misdrijven: diefstal van wapens, verboden wapendracht, bedreiging met criminele feiten en dreiging met terroristisch misdrijf. Elk van die misdaden kan 5 jaar cel opleveren. Maar als de rechtbank ze samen neemt onder ‘eenheid van opzet’ is het 5 jaar voor de hele zwik.

** Zie bijvoorbeeld hier.

*** Zie daarover het stuk van Mark Elchardus in De Morgen (hier).

**** Haar karakterisering van N-VA in het kamerdebat.

zondag 23 mei 2021

Ik stond ook op een OCAD-lijst


      De tot argwaan geneigde lezer zal in bovenstaande titel meer clickbaiting dan waarheid vermoeden en dat vermoeden is terecht. Het Orgaan voor Coördinatie en Analyse van Dreiging is pas opgericht in 2006  terwijl mijn staatsgevaarlijke verleden dateert van de jaren 70. Ook is de OCAD-lijst een heel exclusieve lijst met niet meer dan 700 extremisten erop. De extremistenlijst waar ik, samen met de meerderheid van de toenmalige Amada- en later PVDA-leden op stond, moet veel ruimer  zijn geweest. Maar ik stond er dus op. Ik heb zelfs mijn dossier gezien.
     Dat is zo gegaan. In de cel waar ik toe behoorde – een basisgroep van een extremistische organisatie heet een ‘cel’ – was beslist dat ik mijn legerdienst bij de paracommando’s zou doen. Vroeg of laat – binnen 15 jaar bijvoorbeeld – zou de economische crisis van het kapitalisme leiden tot grote stakingen; de regering, die in dienst stond van het kapitaal, zou leger en Rijkswacht inzetten om die stakingen neer te slaan; en dan kwam het erop aan om geweld met geweld te beantwoorden. Een communistische partij die van aanpakken wist, zou in zo’n situatie, met mitrailleurs in de hand, en gesteund door de massa’s, de macht kunnen grijpen: bruggen bezetten, autostrades afsluiten, wegen versperren, de Belgische Radio en Televisie innemen, het Parlement en het Koninklijk Paleis bestormen, de kazernes veroveren en een democratische volksrepubliek uitroepen, in samenwerking met een linkse afscheuring van de socialisten en misschien ook van de christelijke arbeidersbeweging. Maar dan moest er wel iemand zijn die kennis had van mitrailleurs, en waar kon die kennis beter worden opgedaan dan bij de para’s?
     In februari 1976 meldde ik mij dus aan bij de kazerne van Lombardsijde. Ik zag mezelf al marcheren in het mulle zand zoals die van het Vreemdelingenlegioen deden, maar het liep anders. Met een 50-tal andere miliciens werden we apart genomen, in vrachtwagens opeengepakt, en op weg gestuurd naar een onbekende bestemming die later de kazerne van Flawinne zou blijken te zijn. In het voertuig zat ik naast E.D., mijn rechtstreekse leider binnen de communistische jeugdorganisatie, maar we deden alsof we elkaar niet kenden.
     De reden van de verhuis naar Flawinne werd pas na enkele dagen duidelijk. Zonder even onze mening te vragen, waren we gepromoveerd tot KROO – kandidaat reserve onderofficieren –  en dan volstaat een gewone para-opleiding niet, dan moet je eerst die van de Schoolcompagnie doorheen zien te komen. Ook goed. Laat mij hier volstaan met te zeggen dat ik tot de kleine helft van de groep behoorde die het na vijf maanden training gehaald heeft, maar dan met de hakken over de sloot – een uitdrukking die in deze context een letterlijk kleurtje krijgt. Na de klassieke reeks proeven – een pittige koorden- en hindernissenpiste, 200 meter man-dragen, schieten op doel en de onvermijdelijke speedmarch – had ik recht op een rode muts. Dan zou een theoretisch examen volgen en werd ik ook sergeant.
     Maar zo is het niet gegaan. In de weken tussen de rode muts-proeven en het examen, werden E.D. en ik, elk apart, op het bureau van de kapitein geroepen. Kapitein D. was, zoals past bij een kapitein, kortaf. ‘Ter plaats rust. Clerick, je bent uitgesloten van het examen. Ik heb hier een dossier gekregen van de Militaire Veiligheid waaruit blijkt dat je lid bent van een extremistische organisatie. Dan kun je bij ons geen sergeant worden. En eerlijk gezegd, maar goed ook. Je hebt jezelf niet gemaakt, maar ik heb je bezig gezien en jij bent voor mij geen sergeant.’ Het dossier lag voor hem open, ongeveer een vinger dik en voor zover ik kon zien, voornamelijk bestaande uit foto’s. E.D. heeft ongeveer hetzelfde meegemaakt, maar zijn dossier was dikker en bevatte meer foto’s. De dagen erna maakten de sergeanten af en toe grapjes tegenover ons over Albanië. Onze dossiers moeten dus ook vermeld hebben dat wij het Lichtbaken van het Socialisme met eigen ogen hadden aanschouwd.
     Wat moest het leger nu verder aan met staatsgevaarlijke elementen? Een combinatie van extremisme en wapens kan leiden tot gevaarlijke toestanden. Dat is onlangs weer gebleken. E.D. en ikzelf waren niet van plan om in de naaste toekomst terreurdaden te plegen, maar dat konden de Staatsveiligheid en de Militaire Veiligheid niet met zekerheid weten. Voorzichtigheid was geboden. We werden uitgesloten van de cursussen over springstoffen en we werden bij de sluwe kolonel V. geroepen. Die zweeg in alle talen over extremisme en had het alleen over de plaats waar wij als para het best konden renderen voor het regiment. Voor mij had hij de ideale oplossing. Ik had een opleiding van lasser achter de rug. Ik kon dus het beste worden ingezet in Schaffen, waar men een technische eenheid had die zich bezighield met het klaarmaken van materieel dat per parachute moest worden gedropt. Maar toen ik Schaffen aankwam, waren de richtlijnen veranderd. De majoor waarvan ik mij naam noch initiaal herinner, deed er geen doekjes om: ‘Technische eenheid? Geen sprake van. We nemen niet het risico dat je daar het materieel gaat saboteren. We zullen eens kijken of er nog iets vacant is in de keuken.’ Daar stond ik dan met mijn Schoolcompagnie-opleiding en mijn rode muts.
     Alles bij elkaar heeft het leger mij, geloof ik, correct en voorzichtig behandeld. Mijn rode muts, die ik verdiend had, mocht ik behouden, samen met de extra soldij. Als subversief propagandist werd ik geïsoleerd in een kleine kazerne. Als potentiële saboteur werd ik onschadelijk gemaakt. En ik kwam nooit in een positie waarin ik ongecontroleerd over wapens én munitie kon beschikken. Zo hoort het.

donderdag 20 mei 2021

Ik word zesenzestig


      Vandaag verjaar ik. Ik heb de gewoonte om over die jaarlijkse gebeurtenis een stukje te schrijven. Ik werd daarbij geïnspireerd door Gerard Reve’s ‘Gedicht voor mijn 47ste verjaardag’, alhoewel ik zelf meestal een minder sombere toon dan die van Gerard zoek.
     Ik ben dus zesenzestig geworden en dat valt tegen. Vorig jaar werd ik vijfenzestig, en dat viel beter mee. Vijfenzestig was een mijlpaal, één met een dubbele gevoelswaarde: ik werd officieel oud, maar ik ging ook met pensioen. Voortaan zou ik geld krijgen om niet te werken. Ik trad binnen in het Rijk der Vrijheid.  Ik heb graag gewerkt maar, daar niet van, maar zoals Mises het stelt in een van de axioma’s waar zijn economische leer op berust: een mens waardeert vrije tijd toch altijd hoger dan verplicht werk. De meeste leraren die ik ken geven gráág les, maar de royale vergoeding helpt toch om ze ’s morgens uit bed te krijgen.
    Het is echter juist omdat vijfenzestig zo’n mijlpaal was, met zo’n heftige gevoelswaarde, dat zesenzestig nu tegenvalt. Ergens moet ik het in mijn hoofd gehaald hebben dat de teller eeuwig op vijfenzestig zou blijven staan. Het is niet zo. De teller loopt door. Het is nu zesenzestig. And counting.
     Laatst kreeg ik van een oud-collega, die mijn leeftijd heeft, vervroegde verjaardagswensen. ‘Het is nu ook voor jou ‘route 66,’ schreef hij. Dat was een aardige formulering. Woorden hebben een bezwerende kracht. ‘Route 66’ … ik voelde mij even weer een beginnende dertiger. Hopelijk vind ik volgend jaar weer zo’n mooie formulering.
     Hoe mijn pensioenjaren er echt uit zullen zien, weet ik niet. Het is nog even afwachten tot de coronamaatregelen verdwijnen. Ik heb al een voorlopig verslagje gemaakt van mijn leven. in mijn stukje over de ‘actieve gepensioneerde’*. De belangrijkste les die ik tot nu toe geleerd heb, is dat ik moet proberen vóór twaalf uur te gaan slapen en vóór zeven uur op te staan. Als ik later op sta, blijft er te weinig over van de voormiddag, en in de namiddag kun je niet veel doen. Voor je het weet is het drie uur, en dan vijf en dan zeven en dan komt de ‘weemoedigheid die niemand kan verklaren’ waarvoor alleen de televisie het gepaste soelaas brengt.

* Zie hier, hier, hier, hier, hier en hier.
** Zie hier.

dinsdag 18 mei 2021

Israël en Palestina: partij kiezen

  


    Zelfs als de gevechten tussen de Israeli’s en de Palestijnen escaleren, blijft de kans klein dat de dodencijfers  vergelijkbaar zullen zijn met wat de laatste jaren werd opgetekend in Syrië, Eritrea, Ethiopië, Sudan, Afghanistan, Yemen, Nagorno-Karabach, enzovoort. Je kunt die minder nieuwswaardige conflicten makkelijk opzoeken op Wikipedia. Van veel van die conflicten met tienduizenden slachtoffers heb ik zelfs nog nooit gehoord: de Ituri-oorlog in de Democratische Republiek Congo, de Cabo-Delgado-opstand in Tanzanië en Mozambique. Van andere heb ik wel gehoord, maar had ik geen idee van de schaal. De Mexicaanse drugsoorlogen (50 000 doden), de raids van Boko Haram (70 000 doden) … Ik lig er overigens niet wakker van: of ik goed of slecht slaap zal geen invloed hebben op wat in die verre landen gebeurt.
     Maar bij de 160 doden in Gaza en Israël – and counting – ben ik zoals velen emotioneel meer betrokken. Van landgenoten van Joodse of Palestijnse origine is zoiets begrijpelijk, en ook van wie zulke mensen in zijn vriendenkring heeft, of van wie ooit in een Kibboetz of in een Palestijns kamp gewerkt heeft tijdens een vakantie. Maar waarom voelen mensen zoals ik, die met Joden en Palestijnen niets te maken hebben, zich emotioneel betrokken? Omdat het om symbolen gaat? Ja, dat is bijna altijd de verklaring, maar wat betekent dat?
     Wat in elk geval kan meespelen is een vorm van culturele solidariteit. Israël is min of meer een Westers land, met een Westerse cultuur, en dat schept een band. Godfried Bomans beschrijft ergens een reis die hij maakte door het Midden-Oosten. Als hij in Israël aankomt, voelt het aan, schrijft hij, alsof hij thuiskomt. Ik ben nooit in het Midden-Oosten geweest, maar ik voel het toch ook zo aan. Misschien heeft Israël allerlei misdaden begaan. Dat kan. Het Westen is best tot misdaden in staat, en die misdaden moeten bestreden worden. Maar het blijft toch altijd een beetje óns Westen. Zo’n emotionele voorkeursbehandeling mag ons rechtvaardigheidsgevoel en onze ratio niet in de weg staan, maar het is goed de emotie te onderkennen en toe te geven.
     Die sympathie voor de Westerse kant van Israël heeft trouwens zelf ook een rationeel ingrediënt: Israël mag niet perfect zijn, maar steekt, wat het politieke regime betreft, nogal gunstig af tegen veel ander landen in de regio: democratie, rechtstaat, secularisme*, eigendomsrecht, tolerantie, rechten van minderheden. Men kan op al deze principes grove tot zeer grove inbreuken vaststellen, maar of er veel landen in de regio zijn die een beter rapport hebben, betwijfel ik. Mocht daar discussie over rijzen, dan laat ik die over aan de beter geïnformeerde supporters van beide kampen. Daar is geloof ik geen gebrek aan. Ook voeg ik er voor de zekerheid aan toe dat het slechte rapport van andere landen, geen rechtvaardiging inhoudt van de Israëlische inbreuken.
     Het bovenstaande kan de betrokkenheid verklaren van mensen wier sympathie eerder naar Israël uitgaat. Maar hoe zit dat met de Palestina-mensen? Daar dringen andere verklaringen zich op. Er is de linkse traditie, die na een korte periode van sympathie voor het zionisme eind de jaren 40, al gauw koos voor het Palestijns-Arabische kamp. Er is de anti-Westerse reflex die je bij mensen van links wel eens aantreft – alhoewel ik ook Palestina-mensen ken die van die reflex geen last hebben. En er is het respect voor internationaal recht en UNO-resoluties, zeker als die in het voordeel uitvallen van de partij waar je sympathie toch al naar uitging.
     Dan heb je in het Palestina-kamp nog de sympathie voor de underdog. Bij elke fase in het conflict zijn, los van de vraag wie de éérste klappen uitdeelde, de zwáárste altijd gevallen aan Palestijnse of Arabische zijde: in 1948, in 1956, in 1967, in 1973, in 1982. De Israëli’s trokken iedere keer aan het langste eind. Ook nu weer kun je de underdogpositie van de Palestijnen aflezen aan de dodencijfers: 10 aan Israëlische kant, en 150 aan Palestijnse kant. Hoeveel raketten Hamas ook afvuurt, Israël is met zijn afweergeschut en met zijn precisiebombardementen nu eenmaal vele keren sterker dan zijn vijand. De Israëlis hebben het militaire overwicht en ze gebruiken het. Mochten de militaire krachtsverhoudingen omgekeerd liggen, dan zouden de dodencijfers ook omgekeerd liggen. Ik ben alleen niet zeker of Hamas in dat geval ook de strategie van precisiebombardementen zou hanteren. Maar ondertussen zíjn de militaire krachtsverhoudingen niet omgekeerd.
     Ten slotte heb je de kwestie van het rechtvaardigheidsgevoel. De Palestina-mensen zelf zullen dat geloof ik bovenaan hun lijstje van motieven plaatsen. Zo’n rechtvaardigheidsgevoel bestaat uit twee delen: verontwaardiging om het onrecht dat is begaan in het verleden tot en met vandaag, en geloof in een rechtvaardige oplossing. Over dat onrecht uit het verleden heb ik niets te vertellen. Hoe sneller iedereen het vergeet, van welke kant het ook komt, hoe beter. Maar over een rechtvaardige oplossing, daar schrijf ik morgen misschien nog iets over. Ik ben daarover, vrees ik, niet erg optimistisch.

 

* Seculariteit is in de grondwet van enkele Arabische en moslimlanden wellicht beter verankerd dan in die in Israël. Dat betekent niet noodzakelijk dat die landen ook in de praktijk, en op alle gebieden, een grotere tolerantie aan de dag leggen tegenover godsdienstige minderheden.  

zondag 16 mei 2021

De 'human interest' van de geschiedenisles


      Het nieuwe geschiedenisonderwijs heeft twee doelstellingen: minder feiten* – want dat is anekdotiek –, en meer wetenschap over de feiten. Mijn vrees is dan altijd dat het eerste doel bereikt wordt, maar dat van het tweede weinig terecht komt. Eén reden hiervoor is dat je iets concreets vervangt door iets abstracts. Je riskeert dan saai te worden. Je  vervangt bijvoorbeeld anekdotiek door statistiek, wat zeker nieuwe inzichten kan opleveren in de samenleving van vroeger, maar dan moet je die samenleving eerst al een beetje kennen. Anders wordt het gapen en geeuwen. Je kunt, als je over de slag bij Actium spreekt, vooral de graanprijs in Alexandrië benadrukken, en niet de mooie neus en de seksuele vaardigheid van Cleopatra, maar is die graanprijs écht interessanter? Pascal dacht van niet.
     Een tweede reden is dat je iets simpels vervangt door iets wat schijnbaar moeilijker is, maar in werkelijkheid slechts tot oversimplificatie leidt. Je mikt heel hoog, onder een heel scherpe hoek, en je pijl landt enkele meter voor je voeten. Je wil je leerlingen bronnenonderzoek aanleren, en uiteindelijk moet je je tevreden stellen met oppervlakkige ‘oefeningen’ en oppervlakkige antwoorden. - Waarom verdedigt de kardinaal hier de belangen van de kerk? Tja, hij behoort zelf tot die kerk. - Bespreek de koloniale visie van Stanley op de inboorlingen? Welja, hij vindt ze minderwaardig. - Waarom worden de rechten van de vrouwen in de tekst niet vermeld?  Wat had je gedacht, de tekst is opgesteld door een groepje mannen. - Gold de Amerikaanse vrijheid, waar de tekst over spreekt, voor iedereen? Hier moet je minstens de  zwarte slaven vermelden en eventueel ook dat de vrouwen geen kiesrecht hadden? - Hoe zie je aan deze tekst dat de kerk zich aan de kant van de patroons schaart? Ik weet het niet. Misschien staat er iets in over ‘gehoorzaamheid’ of ‘recht op eigendom’.
     Ongetwijfeld zijn mijn voorbeelden overdreven. Dat neemt niet weg dat wat van de ‘historische methode’ in het klaslokaal overblijft, meestal neerkomt op het zoeken in teksten naar voor de hand liggende voorbeelden van eigenbelang, vooroordeel en framing.  Overigens zijn de bovenstaande vragen en antwoorden, over de kardinaal en Stanley en de Amerikaanse vrijheid, niet verkeerd. Het gaat om heel eenvoudige zaken die de leraar best in één of twee minuutjes zelf kan uitleggen, waarna hij een nieuw blikje feiten kan opentrekken.
     Dat ‘kritisch leren beoordelen van bronnen’ heeft nóg een nadeel. Geschiedenisleraar Verdru schrijft in De Standaard dat ‘de meeste historische bronnen voor of door de machtigen der aarde zijn geschreven’. Ik weet niet of dat waar is. Als ik de geschiedenishándboeken bekijk, wat natuurlijk niet hetzelfde is, heb ik de indruk dat de 19de eeuw daarin vooral voor of door de socialisten is geschreven*. Maar zelfs als het waar is wat Verdru schrijft, stimuleert leidt het tot oppervlakkige reacties als men in een historisch stuk allereerst het ‘eigenbelang van de machtigen’ moet ontmaskeren vooraleer men de logica van het stuk zelf goed begrepen heeft. Aan de leerling wordt gevraagd om aan de hand van een kort fragment het monarchiebegrip  van Bossuet te bekritiseren op een leeftijd dat hij zich geen idee kan vormen van de subtiliteit en de intellectuele context van Bossuets argumenten. Men wil langs het geschiedenisonderwijs van de leerlingen kritische krantenlezers maken, maar men vergeet dat men eerst begrijpende krantenlezers moet vormen. Kritische krantenlezers zijn er genoeg. Als ze zéér kritisch zijn noemt men ze complotdenkers.
     Het is niet makkelijk om de redenen te geven waarom een vak – elk vak – zo nodig op school moet worden gegeven. Bij lezen, schrijven en rekenen gaat het nog, maar daarna wordt het moeilijk. Het beste lijkt mij nog om er zich niet te veel zorgen over te maken, te doen wat men altijd heeft gedaan, het een beetje leuk te houden, en ook even te denken aan de vervolgopleidingen. Men mag zich niet verlagen tot bezigheidstherapie, maar men mag de lessen van taal, godsdienst en geschiedenis, ook niet opvatten alsof men toekomstige filologen, theologen of historici vormt. De gulden middenweg is aangewezen, ‘le juste milieu’ van het classicisme.
     Je zou het zo kunnen stellen: in het vroegere geschiedenisonderwijs speelde de human interest een grote rol. Het ging over de ‘grote mannen’, over de ‘viris illustribus’, met enkele uitweidingen over de rare gewoontes van volkeren op andere plaatsen en in andere tijden.  Dat was het recept van Herodotos, Corelius Nepos, Plutarchus en Tacitus. Het was het recept van Gibbon. Het was het recept van Pieter Geyl en Jacques Presser. Het is nog altijd het recept van Bart van Loo, van Johan Op de Beeck en van de honderden auteurs die jaarlijks nieuwe biografieën van beroemde mannen en vrouwen publiceren. Misschien speelde de human interest in de geschiedenisles die mijn vader kreeg  een té exclusieve rol, ging het te veel over de neus van Cleopatra en de listen van Lucretia Borgia, en te weinig over de graanprijs in Alexandrië en de Genuese handelsvloot. Dat is mogelijk. Maar vandaag, geloof ik, maakt men de tegenovergestelde fout en komt human interest* veel te weinig aan bod in de officiële geschiedenispedagogie.
     Wie overigens denkt dat de human interest even goed kan bestaan uit verhalen over het boerenleven – dat in 15 eeuwen amper veranderde – die heeft de term niet goed begrepen. Human interest moet wat spectaculair zijn, larger than life, geïndividualiseerd. Het moet gaan over figuren die bij wijze van spreken op de cover van tijdschriften hadden kunnen staan. Leerlingen die van zichzelf niet erg in het verleden en de geschiedenis geïnteresseerd zijn, moeten geboeid worden – en dat is niet gemakkelijk. Voor geïnteresseerde volwassenen ligt anders. Ik lees even graag De Bourgondiërs van Van Loo als Aan de rand van de wereld – Hoe de Noordzee ons vormde van Pye, althans ik zou dat doen als dat laatste boek wat helderder geschreven was. Ik word zelfs geboeid door Pinker die statistische verbanden toont tussen het ontstaan van de roman en de afname van geweld in de samenleving. Maar het middelbaar onderwijs mag zich niet afstemmen op geïnteresseerde volwassenen zoals ik.
     Helpen de human interest-verhalen over het verleden om het heden te ‘begrijpen’? Misschien. In elk geval: het heden ‘plaatsen’ op een tijdlijn die in het verleden zijn oorsprong vindt is ook al iets.  Hendrik VIII was koning van Engeland. Zijn Spaanse vrouw kon hem geen mannelijke erfgenaam schenken. Dus wou hij van zijn vrouw scheiden en hertrouwen met de pikante Anne Boleyn (die hij later liet onthoofden). Dat scheiden en hertrouwen mocht niet van de paus, dus brak Hendrik met het katholicisme, werd protestant, en verplichtte heel Engeland om zijn voorbeeld te volgen, wat niet helemaal lukte. De katholieken en de protestanten bleven ruzie maken. Sommige protestanten radicaliseerden. Toen koning Karel I – we zijn 100 jaar later – toenadering zocht tot de katholieken, kwamen die radicale protestanten in opstand onder leiding van Cromwell en ze onthoofdden Karel I.  Daarna veroverden de protestanten van Cromwell ook het katholieke Ierland en gingen zich daar met duizenden vestigen. Veel Ierse katholieken werden van hun boerderijen verdreven en werden tweederangsburgers. Ze bleven wel de meerderheid uitmaken. Vanaf de 19de eeuw begonnen ze Iers zelfbestuur te eisen. De Engelse conservatieve premier Disraeli was tegen dat zelfbestuur. Maar af en toe werd hij afgelost door zijn eeuwige vijand, de liberale premier Gladstone. Die was vóór Iers zelfbestuur. De Ieren werden het beu. Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog kwamen ze in opstand onder leiding van de vrome Éamon de Valera en de atletische Michael Collins. Het Zuiden van het land werd een katholieke republiek; het Noorden bleef bij Engeland en werd vanaf dan Noord-Ierland genoemd. De protestanten waren er in de meerderheid en de katholieken bleven zich achtergesteld voelen.
     Dat was ongeveer wat ik aan mijn zoon vertelde toen hij mij vroeg waarom katholieke en protestanten in Belfast nu weer met stenen en molotovcocktails naar elkaar gooiden. Het stuk over Gladstone en Disraeli sloeg ik over. Niets van dat alles moest ik opzoeken op Wikipedia. Ik weet dat nog uit de geschiedenisles van 50 jaar geleden***. De laatste geschiedenisles van mijn zoon is 6 jaar geleden. Het enige wat hij vaag herkent is het verhaal van Hendrik VIII en zijn vrouwen. En Michael Collins, want hij heeft de film gezien. Dat was Liam Neeson hè, zegt hij.

 

* Dit is het vervolg van mijn eerdere stukjes over de materie: hier, hier en hier.
** Er wordt terecht veel gesproken over de sociale strijd en over de sociale vooruitgang, maar er wordt wat gemakkelijk van uit gegaan dat het tweede het gevolg is van het eerste. Zie hier.
*** Ik voeg aan mijn verhaal nog Bernadette Devlin en Ian Paisley toe, en de aanslagen van de IRA en van de unionisten in de jaren 70, maar om eerlijk te zijn, díe kwamen in de geschiedenisles niet aan bod. Dat was ook niet nodig, want ze kwamen wel in de krant.

zaterdag 15 mei 2021

Wetenschappelijk geschiedenisonderwijs


        Geschiedenisleraar Benjamin Verdru* vindt dat het geschiedenisonderwijs nu beter of minstens ‘uitdagender’ is dan dat van vroeger. De geschiedenisleraar van vroeger kon boeiend vertellen maar ‘delen van het verhaal klopten niet.’  Er werd te veel aandacht besteed aan ‘leuke anekdotes over deze of gene historische figuur’ met verwaarlozing van ‘het verhaal van degenen die het moesten ondergaan’. Er werd ‘een half schooljaar doorgeëmmerd over het rurale West-Europa tijdens de vroegste middeleeuwen’. Maar nu is dat anders, weet Verdru. ‘Feitenkennis moet wijken’ voor het ‘de- en reconstrueren’ van de geschiedenis. De leerlingen leren dat ‘iedereen door een eigen bril naar het verleden kijkt,’  dat die bril ‘gekleurd is door … de sociaaleconomische situatie’, en dat ze ‘kritisch moeten zijn voor de historische bronnen’. Verdru vat het nog eens kernachtig samen: ‘De romantische verhalenverteller heeft in veel scholen plaatsgemaakt voor de wetenschapper’. En hij voegt eraan toe dat dat niets met ‘pretpedagogie’ te maken heeft.
     Op één punt heeft Verdru gelijk. Het was vroeger niet allemaal perfect. Er zijn altijd leerlingen geweest die zich voor geen enkele vorm van geschiedenisonderwijs interesseerden. En er zijn altijd geschiedenisleraren geweest die konden dooremmeren, bijvoorbeeld over de vroegste middeleeuwen. Omgekeerd zijn er vandaag ook leraren die kunnen dooremmeren over de ‘gekleurde bril’, de ‘sociaaleconomische situatie’ en de ‘de- en reconstructie van de geschiedenis’. Je weet niet wat erger is. Ik zal hier in elk geval geen lans breken, of een handschoen opnemen, – uitdrukkingen uit ons ridderverleden - voor de emmeraar, maar voor de romantische verhalenverteller.
     Op nog een ander punt heeft Verdru gelijk. Delen van het verhaal klopten niet. Het geschiedenisonderzoek is ondertussen vooruitgegaan, en we weten nu dingen die onze leraren vroeger niet wisten, of anders hadden geleerd. Ikzelf leerde van meester Bernard dat Karel de Grote in Verden duizenden Saksen had laten onthoofden. Nu blijkt dat dat helemaal niet zo zeker is. De bronnen spreken van ‘decollabat’ (= onthoofden) maar misschien – leren we van de herstellingskritiek – was dat een schrijffout en werd bedoeld ‘delocabat’ (=deporteren). Ik leerde dat de Kruistochten een beweging was van sociale promotie – ridders die zich rijk roofden en lijfeigenen die de vrijheid verkregen. Ik las pas achteraf over de aflatenobsessie van de middeleeuwers die met hun oorlog een voorrangsticket wilden bemachtigen voor de hemel, een beetje zoals onze moslimterroristen hun 72 maagden voor ogen hebben als ze zichzelf opblazen. Verdru denkt dat veel mensen ‘kwaad worden’ als ze merken dat het verhaal dat ze in de klas hoorden niet klopt, dat ze zich ‘bedrogen’ voelgen. Bij mij is het níet zo. Ik vind het juist fijn om zulke fouten te ontdekken. Ik weet nu meer dan meester Bernard, met al zijn geleerdheid.
    En ook op een derde punt geef ik Verdru gelijk. Het nieuwe geschiedenisonderwijs is geen ‘pretpedagogie’. Pret is net datgene wat nogal eens ontbreekt. De de-en reconstructie, de sociaaleconomische bril, de toetsen, opdrachten en taken bij het vak*, het kritisch lezen van bronnen, het waren allemaal zaken die amper bestonden in mijn tijd, zodat er meer tijd was voor de ‘leuke anekdotes’. Met enige overdrijving kun je zeggen dat juist het vroegere geschiedenisonderwijs, op voorwaarde dat het door een ‘romantische verteller’ werd gebracht, een vorm van ‘pretpedagogie’ was. Al moesten we wel wat namen en data uit het hoofd leren, de lessen zelf waren vaak erg prettig.
     Verdru vindt dat het huidige geschiedenisonderwijs ‘wetenschappelijker’ is. Ik zou daarop met een boutade kunnen antwoorden dat geschiedenis niet moet worden gedoceerd als fysica, en fysica niet als geschiedenis. Of ik zou, in plaats van mijn eigen boutades te verzinnen, er een van Schopenhauer kunnen lenen: ‘Die Geschichte ist zwar ein Wissen, jedoch keine Wisschenshaft.’ Maar met boutades krijg je alleen applaus van gelijkgezinden. Ik verklaar mij daarom nader.
     Wat bedoelen mensen als Verdru eigenlijk als ze spreken van wetenschappelijke geschiedenis? Verschillende zaken, vermoed ik. Dat feiten uit het verleden moeten worden achterhaald door systematisch bronnenonderzoek, de fameuze ‘historische methode’. Dat de ideologische kleur van de vroegere geschiedschrijving  kritisch moet worden ontleed. Dat de nodige aandacht moet gaan naar de sociaaleconomische situatie. Dat cijfers en statistiek een rol moeten spelen. Dat geschiedenis meer is dan het lukraak verzamelen en doorgeven van feiten, maar dat gezocht moet worden naar een verklaring van die feiten. Dat de geschiedenis volgens bepaalde wetten verloopt.
     Wat van dat alles écht onder de noemer ‘wetenschap’ thuishoort, is een vraag die ik aan anderen overlaat. Zeker is dat die kwesties, wetenschappelijk of niet, allemaal aan bod moeten komen in de universitaire opleiding van historici. Zeker is dat sommige van die kwesties mij wél, en andere mij niet interesseren. Maar zeker is ook, voor mij althans, dat ik daar leerlingen in het middelbaar niet al te veel mee zou vermoeien. Gibbon heeft tientallen jaren ‘bronnenonderzoek’ gedaan vooraleer hij begon te schrijven, duizenden Latijnse en Griekse teksten gelezen, maar in zijn meeslepende geschiedenis valt hij de lezers daar niet mee lastig, behalve soms in een amusante voetnoot. De lezers krijgen het lekkere gerecht opgediend, en moeten niet mee in de keuken de groenten snijden.
     Ja, Gibbon geeft enkele ‘verklaringen’ voor de neergang van het Romeinse rijk. Die verklaringen kregen wij in de geschiedenisles van 50 jaar geleden ook, en daar mogen de leerlingen van nu ook wel iets over vernemen. Maar zulke ‘verklaringen’ tot een vorm van wetenschap verheffen, dat gaat mij wat ver. Om te beginnen: hoeveel van die verklaringen zijn er eigenlijk? Met de googlezoekmachine vind je al gauw een stuk met als titel: ‘5 Reasons Why the Roman Empire Collapsed’. Je vindt er ook met ongeveer dezelfde titel die 4 redenen geven, of 8, of 10, of 14. Mijn voorkeur gaat uit naar eentje met de titel: ‘210 Reasons for the Decline of the Roman Empire.’ De auteur had ook kunnen spreken van ‘210 scientific reasons’. Je vindt altijd mensen die daar onder de indruk van zijn.

 * Wij hadden, als ik mij goed herinner, alleen examens, en dat gold voor veel van de kleinere vakken.

vrijdag 14 mei 2021

Eurocentrisme in de geschiedenisles

 


     Geschiedenisleraar Benjamin Verdru* (zie ook hier) prijst het nieuwe geschiedenisonderwijs omdat het ‘het eurocentrisme heeft losgelaten.’  Daarmee plaatst hij zich aan de goede kant van, welja, de geschiedenis, maar zijn woordkeus is niet heel gelukkig. Hij wil minder aandacht besteden aan ‘het rurale West-Europa van de vroege middeleeuwen’ omdat er op dat ogenblik ‘complexere beschavingen’ bestonden. Zal Verdru hier geen last mee krijgen van de antidiscriminatiepolitie? Mogen minder complexe beschavingen achtergesteld worden tegenover de complexere? Zijn hier privileges in het spel? En zal hij geen last krijgen met de antropologen die beweren dat die meerdere of mindere complexiteit een illusie is die alleen een meerdere of mindere feitenkennis verraadt? Allemaal heel gevaarlijk. Ontvlambare materie.
     ’t Is anders ook echt een moeilijke discussie. Verdru beweert dat geschiedenisonderwijs die vooral westerse feitenkennis aanreikt leidt tot een superioriteitsgevoel. Dat is niet onmogelijk. Een interessante vraag hierbij is in welke mate dat superioriteitsgevoel, met betrekking tot het verleden, terecht of onterecht is. Charles Murray scheef indertijd een dik boek waarin hij die superioriteit probeerde aan te tonen met objectieve, statistische methodes. Woke-achtigen kunnen zich daarover wel boos maken en elke idee van een superieure (of complexere?) beschaving verwerpen. Maar vaak zijn ze dan de eersten om bijvoorbeeld de superioriteit te benadrukken van de Arabische cultuur tijdens onze vroege middeleeuwen. Als men zo begint, is men niet zover meer verwijderd van de Europese ‘zelfhaat’ waar Verdru, naar eigen zeggen, niet aan mee wil doen.
     Theoretisch bestaan er goede redenen om het geschiedenisonderwijs verder open te trekken naar andere delen van de wereld. Iedereen die wat in geschiedenis geïnteresseerd is, betreurt het dat er zoveel is dat in de geschiedenisles niet aan bod kwam. Ik kijk graag Chinese historische films: spannende politieke intriges, mooie dilemma’s van ambitie en trouw, prachtige duels, epische veldslagen. Maar verder ken ik alleen de namen van enkele dynastieën die op een ng-klank eindigen: Tang, Song, Ming, Qing. Ik zou geen enkele ervan op een tijdlijn kunnen plaatsen, al mocht ik er 500 jaar naast zitten. Dat is jammer, want ik ben er, dankzij Simon Leys, van overtuigd geraakt dat de Chinese beschaving en geschiedenis minstens even interessant is als de onze. Maar ’t is te laat. Ik had zoiets op de schoolbanken moeten leren. Als ik er nu nog aan begin is het ten koste van mijn pianospel en mijn blogstukjes.
     Mocht het aantal uren geschiedenis nu worden opgetrokken tot 4 uur per week, dan zag het er anders uit. Dan mochten van mij 2 uur worden besteed aan de Westerse highligts en de andere 2 uur aan de Chinese highlights. Maar als het aantal uren geschiedenis níet wordt opgetrokken, zou ik het voornamelijk bij het Westen houden*. Het is de Westerse geschiedenis die ons gemaakt heeft tot wat we zijn, met de Griekse filosofen en de Romeinse advocaten, de kerstening van de Germanen, de feodaliteit en de kloosters, de riddercultuur en de machtsstrijd tussen kerk en staat, de stedelijke nijverheid en de handelscentra in Vlaanderen, Duitsland en Italië, de ontdekkingsreizen en de kolonisatie, de Reformatie en de godsdienstoorlogen, het absolutisme en de Verlichting, het Engelse parlementarisme en de Amerikaanse en Franse revolutie, de industrialisatie en het sociale vraagstuk, het nationalisme en de Eerste Wereldoorlog, met daarnaast de kunststromingen van gotiek, renaissance, barok, classicisme, romantiek en modernisme. Dat zijn de highlights die ik verkies voor ónze geschiedenislessen. En als ik in China woonde, zou ik kiezen voor de Chinese highlights.
     Is die beperking echt nodig? Zouden we ook bij slechts 2 uur geschiedenis geen eerlijke verdeling kunnen doorvoeren: één uur Westers en één uur Chinees? Dat zou ten koste gaan van de diepgang vrees ik. Iedereen die iets over geschiedenisonderwijs zegt, begint na twee zinnen al op de noodzaak te hameren om de leerlingen ‘verbanden’ te laten zien. Men overdrijft daar zelfs in. Ik kan mij nogal vinden in de uitspraak van mijn facebookvriend Michel Berger die historische verbanden als volgt samenvatte: ‘Eerst deed men iets, en daarna deed men iets anders, en toen deed men weer iets en daarna deed men weer iets anders.’ 
     Maar we zijn vandaag allemaal, of we willen of niet, kinderen van Hegel. We zien overal thesen, antithesen en synthesen, en of die er nu in werkelijkheid geweest zijn of niet, ze zijn in elk geval een uitstekend middeltje om een en ander te onthouden. Ze geven ons de illusie dat we er toch iets van begrijpen. Maar die thesen, antithesen en synthesen tekenen zich maar af als er voldoende materiaal is aangeleverd waaruit ze kunnen worden afgeleid: voldoende feiten, anekdotes, verhalen, motieven, verklaringen die met elkaar samenhangen in ruimte en tijd, en waarvan we om ons heen vaak nog de materiële sporen zien. 

* Mijn andere stukjes over Benjamin Verdru staan hierhier en hier.
 ** In die traditie komen vreemde beschavingen zijdelings aan bod als ze op een betekenisvolle manier met de Westerse verstrengeld raken: de Arabische beschaving tijdens de kruistochten, de Azteekse beschaving tijdens de ontdekkingsreizen, en verder de hele wereld tijdens de geglobaliseerde twintigste eeuw.  Wil men dat wat uitbreiden tot de Barbarijse zeeroverij, de Afrikaanse samenlevingen tijdens de slavenhandel, en de Ottomaanse beschaving die het Westen eeuwenlang bevochten heeft, dan is dat voor mij geen probleem. Ook heb ik er geen probleem mee dat de zaken zowel van ons standpunt als vanuit het andere standpunt bekeken en besproken worden.

donderdag 13 mei 2021

Festival-angst

  


   Ikzelf heb met die zomerfestivals niets te maken. Het is een kwestie tussen de regering, de organisatoren van dat soort evenementen, en de liefhebbers van dat soort muziek. Maar ook mij slaat de angst om het hart als ik op televisie grote groepen mensen zie. Ik ben door veertien maanden lockdown zo geconditioneerd. Als ik in een oude film twee mannen zie die elkaar de hand schudden, wil ik roepen: ‘Doe dat niet!’ Als ik voetbalspelers of trainers zie die elkaar na een doelpunt omhelzen, moet ik een lichte neiging onderdrukken om de politie op te bellen. Nu, dat had ik vroeger ook. Als ik die omhelzingen zie vanop de tribune, heb ik er geen probleem mee, maar zo maar op televisie, heeft het iets obsceens.
    Om maar te zeggen dat plaatsvervangende smetvrees en ochlofobie zich ook in mijn ziel hebben ingevreten. Ik word angstig bij de gedachte aan festivals, aan juichende voetbalsupporters verzameld op een plein, en aan donkere zalen waar massa’s jongeren bijeenkomen om op het ritme van ophitsende muziek te springen, te zwieren en vooral te zweten. Bij zo’n angst is het geloof ik best om even een stapje achteruit te zetten, zoals men doet als men een pointillistisch schilderij bekijkt, en de feiten kalmpjes op een rij te zetten. Een eerste feit is dat het coronavirus zich niet verspreidt langs menselijk zweet.
     Toen Jambon en De Croo, en later de federale regering, aangaven dat ze de zomerfestivals zouden toelaten, was ik heel even verbijsterd. Was dat niet te vroeg? In veel gemeenten moet je op straat nog met een mondkapje rondlopen, winkelen is aan allerlei restricties onderworpen, we mogen haast niemand in huis ontvangen, we moeten thuiswerken, kinderen mogen maar één hobby hebben, en dan plots … festivals. 
     Mijn verbijstering had, zoals wel vaker, veel te maken met mijn gebrek aan voorstellingsvermogen. Als ik aan de rand van een zwembad sta, kan ik mij nauwelijks voorstellen hoe het is om mij na een duiksprong ín dat zwembad te bevinden. Nochtans ben ik dan maar enkele seconden van die duiksprong verwijderd. Die festivals zoals Pukkelpop en Tomorrowland daarentegen, die zijn nog meer dan drie maanden verwijderd. Omdat de aankondiging nú komt, stellen we ons die massafeesten voor in de omstandigheden van mei, terwijl ze plaats zullen vinden in de omstandigheden van eind augustus.
     Psychologisch bekeken was het misschien niet slim van Jambon en De Croo, en later van  Conner Rousseau die ‘achter de schermen voor de festivals geijverd had’, om de spectaculaire festivals zo in de verf te zetten. Daar winnen ze de sympathie mee van de tienduizenden festivalgangers, maar het is wrang voor de honderdduizenden anderen die een tuinfeest willen organiseren en dat nog niet mogen. Eigenlijk had men duidelijk moeten zeggen dat in augustus ook grote tuinfeesten mogelijk worden. Die aankondiging was niet zo dringend als die over de festivals, want voor een tuinfeest heb je geen drie maanden voorbereiding nodig, maar het had voor meer evenwicht gezorgd.
      Welbeschouwd is het groene licht voor de festivals in augustus een blijk van vertrouwen in de vaccinatie. Je verwacht eigenlijk dat de virologen en Frank Vandenbroucke luid mee zouden zingen in het koor van Jambon en De Croo. Dat ze de boodschap zouden uitdragen: laat je vaccineren, en dan mag je naar de festivalweide, het tuinfeest, het restaurant, de bioscoop, het fitnesscentrum en het bordeel, al naar gelang je eigen voorkeur. In de plaats daarvan preken ze voorzichtigheid: de festivalweide, het tuinfeest en het bordeel, het is allemaal goed en wel, maar we moeten eerst de cijfers afwachten? Vertrouwen ze er dan niet op dat die cijfers naar beneden zúllen gaan door de vaccinatie?
     Mijn vrouw en mijn zoon vinden dat de regering te optimistisch is in de hele kwestie. Ze wijzen mij erop dat ik ook al een paar keer te optimistisch ben geweest over corona. Ze vinden dat de regering een risico neemt met die festivals. Ze hebben natuurlijk gelijk dat er risico’s zijn. Een storm kan opsteken op Pukkelpop waardoor de grote tent instort. Het is nog gebeurd. Brokstukken van een kaduuk Chinees ruimtetuig kunnen terechtkomen op de weide van Tomorrowland. Maar die risico’s zijn tamelijk klein. Waar men écht aan denkt is het risico dat de vaccins niet zijn wat ‘they are cracked up to be.’*
     Omdat ik er af en toe iets over lees, heb ik begrepen dat men door een vaccin beschermd is tegen ernstige covid, maar dat ook een dubbele vaccinatie de besmetting door, en de verspreiding van, het coronavirus niet tegenhoudt**. De verspreiding vermindert misschien met 80 procent, maar die 20 procent die overblijft, dat is niet niets. Goed, dan is dat maar zo. Op een festival van 66 000 bezoekers per dag zullen er dus heel wat virussen verspreid worden door gevaccineerden en door vals negatief getesten. De vraag is alleen of die vespreiding erg is. De jonge mensen óp de weide lopen amper kans op ernstige covid, of ze nu besmet worden of niet, en de oudere mensen náást de weide zijn gevaccineerd, waardoor ook zij amper kans maken op ernstige covid als ze in contact komen met jongeren die op de weide werden besmet.
     De festivals, de tuinfeesten, de restaurants, de bioscopen enzovoort zullen dus voor vele tienduizenden besmettingen zorgen, voor honderden ziekenhuisopnames, voor tientallen opnames op intensieve zorgen, en voor enkele doden. Dat is aanvaardbaar. Of vergis ik mij? Is het een andere ordegrootte die we kunnen verwachten op grond van wat we nu weten over het virus en de vaccins? Op díe vraag moet een beetje viroloog of epidemioloog het antwoord ondertussen toch kennen. Er moet toch al een en ander geweten zijn na de massale vaccinaties in Israël, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Men kan zich toch niet blijven verschuilen achter onzekerheid.
     Waar ik de onzekerheid van de virologen wel aanvaard, dat is over alles wat te maken heeft met nieuwe virusvarianten in de toekomst. Alleen de aller-aller-allerknapste astrologen kunnen voorspellen of er al dan niet varianten zullen ontstaan waar onze vaccins geheel of gedeeltelijk machteloos tegenover staan. Dat is vervelend want je weet niet of de astroloog die je raadpleegt tot de aller-aller-allerknapste behoort. Gewone astrologen, virologen en wijzelf kunnen de toekomst van het virus en zijn varianten, of van iets anders, nooit met zekerheid voorspellen.
      Maar díe onzekerheid strekt zich niet alleen uit tot augustus van dit jaar. Ze strekt zich ook uit tot  augustus 2022. Als we met het risico op toekomstige resistente varianten rekening willen houden, dan kunnen de festivals in 2022 ook geen toestemming krijgen drie maanden op voorhand. En evenmin in 2023, 2024 en 2025. Dat gaat mij te ver en ik grijp dus terug naar een oude wijsheid van Jean-Luc Dehaene: de problemen oplossen als ze zich stellen.
     En als het probleem zich nu eens stelt vóór augustus 2021? Als een resistent supervirus nu eens opduikt in een van de maanden die ons van de festivals scheiden? Ja, dan zal Frank Vandenbroucke ongetwijfeld hard op tafel slaan, zijn gelijk halen, en alle weiden weer voor gesloten verklaren. Niets aan te doen. Vreselijk vervelend voor iedereen. Hopelijk kan hij dan een triomfantelijk lachje bedwingen. Of zit het verborgen achter een supermondkapje.

* Of dat de vaccinbevoorrading begint te haperen.
** Nog een reden waarom echte 
groepsimmuniteit onbereikbaar is geworden. Zie hier.