vrijdag 14 maart 2025

Tinneke Beeckman en het neoliberalisme


      Tinneke Beeckman is een filosofe die vaak over politiek schrijft, maar dan ‘in de brede zin van het woord.’ Ik sla haar stukjes in De Standaard nooit over. Ze zijn eenvoudig en helder geschreven en dat is voor iemand als ik mooi meegenomen. Ik begrijp ongeveer alles wat ze schrijft, terwijl ik bij het herlezen van mijn eigen oude stukjes wel eens op een duistere passage bots die mij hoofdbrekens bezorgt.
      Enige tijd geleden schreef Beeckman enkele stukjes over een onderwerp dat mij na aan het hart ligt: het liberalisme en het neoliberalisme. Je krijgt sterk de indruk dat ze daar niet alleen óver gelezen heeft, maar dat ze ook bekend is met de auteurs zelf die in die traditie schreven. Ze haalt de namen aan van John Locke, Ayn Rand, Milton Friedman en John Stuart Mill en wat ze daarover schrijft gaat naar de kern van de zaak. Ze citeert zelfs P.J. O’Rourkes Parliament of Whores – een boek dat mij meer dan gelijk welk ander definitief op het klassiek-liberale, libertaire en conservatief-liberale denksspoor heeft gezet.

Liberalisme vs democratie

     In haar column ‘De democratie vs. het genie’ gaat Beeckman in op een oude kwestie: de ongemakkelijke verhouding tussen liberalisme en democratie. Politieke filosofen, van Vladimir Lenin tot Ludwig von Mises, zijn het erover eens dat liberalisme en democratie een bevoorrechte relatie onderhouden, maar het is geen gemakkelijk huwelijk. Democratie kan gemakkelijk verworden tot een ‘tirannie van de middelmatigheid’ als ze ondernemende individuen niet vrij laat om hun genialiteit bot te vieren, innovatie door te voeren, en verouderde werkwijzen door elkaar te schudden met hun disruptieve aanpak – wat een andere liberale reus, Joseph Schumpeter, ‘creatieve destructie’ noemde.
     De lezer zal bij woorden als ‘genialiteit’, ‘botvieren’, ‘innovatie’, ‘door elkaar schudden’, ‘disruptie’ en ‘destructie’ aan Elon Musk denken, de man met de kettingzaag. Beeckman  spreekt in het algemeen van techmiljardairs maar ook zij moet minstens ook Musk voor ogen hebben gehad. Meer in het algemeen vindt ze dat die techmiljardairs aan democratische inspraak moeten worden onderworpen.
 
Als technologiebedrijven zonder controle, verantwoording of aansprakelijkheid mogen handelen, kunnen ze schade berokkenen aan die samenleving … Als de voortrekkers hun wil mogen opdringen, dan komen de democratie en de samen­leving onder druk te staan.

      Goed. Laten we dat eens nader bekijken. Wélke schade kunnen de techmiljardairs toebrengen aan de samenleven? Weinigen hebben bezwaar tegen hun economische activiteit, hoe disruptief die ook moge zijn. Niemand verwijt Musk dat hij voor een doorbraak van de elektrische auto’s heeft gezorgd, en daarmee de markt van de benzinewagens verstoorde. Hij deed dat overigens met toestemming van de samenleving, met subsidies van de staat en vooral met de medeplichtigheid van klanten die bereid waren zijn Tesla’s te kopen.
     Met de activiteiten van Musk in het kader van DOGE is het anders gesteld. Ik wil hier niets zeggen over de rechtvaardigheid van zijn doelstellingen, de efficiëntie van zijn optreden, de menselijkheid van zijn aanpak, of de wettelijkheid van methodes – in deze discussie gaat het erom dat de techmiljardair juist wél onder de controle staat van een democratisch verkozen president. Dat Musk zelf niet verkozen is en veel geld heeft, doet even weinig terzake als de omstandigheid dat Frank Vandenbroucke een onverkozen minister was of misschien ooit geld verbrand heeft.
     Dat neemt niet weg dat Musk ook een formidabele macht bezit die niet onmiddellijk onder robuuste politieke controle valt, namelijk de strategische macht die hij in handen heeft met zijn 7.000 satellieten van Starlink. In principe kan hij beslissen, door kop of munt te gooien, of de Oekraïense strijdkrachten gebruik kunnen maken van zijn satellieten om de troepenbewegingen van de Russen in de gaten te houden. Dat is  verontrustend. Dat is heel veel macht voor één man. Ik ben heel blij dat hij Starlink ter beschikking heeft gesteld van Oekraïne. Dat is een onschatbare hulp geweest. Musk had echter ook, bijvoorbeeld uit zakelijke belangen, een andere keuze kunnen maken, en Starlink ter beschikking kunnen stellen van Poetin. Je wil er niet aan denken. Maar zou het nu echt zo veel beter zijn als die uiteindelijke beslissing lag bij een verkozen president als … Trump?
     Of nemen we die andere techmiljardair, Jef Bezos. Die is met Amazon zo rijk geworden dat hij een krant kon kopen, The Washington Post. En nu heeft hij beslist dat die krant op haar opiniepagina’s de ideeën van de vrije markt moet propageren. Wie socialistische ideeën heeft, moet die maar in een andere krant zien kwijt te raken, vindt Bezos. Zelf vind ik dat in elke grote krant de opiniepagina’s een breed – daarom niet evenwichtig – spectrum van ideeën moet aanbieden. Mocht de WP mijn eigendom zijn, dan had ik geen bezwaar tegen af en toe een socialistisch opiniestuk. Maar is dat nu een voorbeeld van een techmiljardair die ‘schade berokkent aan de samenleving? Ik denk het niet. Die kapitalist wil in zijn krant geen reclame tegen het kapitalisme. So what? Moet een democratische samenleving dat verbieden? Ik denk niet dat Beeckman daar op aanstuurt. Trouwens zelfs Bezos kan zich met zijn krant niet alles permitteren. Hij hoopt met zijn nieuwe marsorder een ‘unserved audience’ te bereiken, schrijft hij. Als hij zich vergist, verliest hij lezers en gaat zijn krant failliet.
     Daarmee is de stelling van Beeckman over de schade die techmiljardairs kúnnen toebrengen niet weerlegd. Dat was ook mijn bedoeling niet. De voorbeelden laten alleen zien dat miljardairs niet noodzakelijk beslissingen nemen die ‘schadelijk zijn voor de maatschappij’, of die schadelijker zijn dan beslissingen genomen door democratisch verkozen overheden. Bovendien moeten die miljardairs op een ándere manier verantwoording afleggen dan de politici, niet aan een kiespubliek, maar aan hun klanten die hun auto’s of hun kranten kopen. Klanten kunnen zelfs om politieke redenen beslissen om die auto’s of kranten niet meer te kopen.
     Liberalen zijn gematigde democraten. Ze nemen de stelling dat democratie ‘de minst slechte staatsvorm’ is letterlijk.  Ze willen niet ‘altijd maar meer’ democratie. Ze houden graag een zo groot mogelijke marge over voor individuele beslissingen: van burgers die hun eigen levensstijl kiezen, van consumenten die de producten kopen die ze zelf willen, van producenten die op zoek gaan naar vernieuwingen waarmee zij de klant tegemoet komen en hun eigen portemonnee spekken. Daarnaast moet er een marge zijn voor collectieve beslissingen: over veiligheid en gezondheid, misdaadbestrijding, belastingen, publieke voorzieningen, vervangingsinkomens, collectieve verzekeringsstelsels. En in dié marge moeten de beslissingen democratisch worden genomen. Dat wel. 
    John Stuart Mill, schrijft Beeckman, was zo bang van een ‘middelmatige meerderheid’ dat hij wel eens pleitte voor een ongelijke verdeling van stemrecht, waarbij hogeropgeleiden meerdere stemmen zouden krijgen. Dat is niet nodig als de beslissingen van de burgers oordeelkundig verdeeld zijn over democratie en markt. Op de markt kunnen de ‘hardwerkende vernieuwers’ van Ayn Rand min of meer hun gang gaan. En zelfs in de democratie boksen ze boven hun numerieke gewicht.
      Dat laatste kan wrevel opwekken. Mijn ultralinkse vrienden beweren dat politici wel eens beslissingen nemen ingefluisterd door kapitalistische belangen en kapitalistische ‘logica’.  Mijn ultralinkse vrienden hebben een punt. Politici, ook van sociaal-democratische signatuur,  houden rekening met de mening van een werkgever, ook al heeft die bij verkiezingen maar één stem, niet meer en niet minder. De ‘macht van het geld’ speelt een rol in de politiek en vormt een tegenwicht tegen de ‘macht van het getal’. Ik kan dat moeilijk betreuren. Zonder een zekere disproportionele invloed van de bezittende klasse – grootkapitaal, KMO’s, middenstand, vrije beroepen, middenkader – leefden we al lang in een full blown socialistische samenleving, en daar zou ook de niet-bezittende klasse de dupe van zijn.

De neo-liberale bedrijfscultuur     

      In haar column ‘De liberale paradox’ (De Standaard 24/10/2024) wijst Tinneke Beeckman erop dat liberalen en neoliberalen ‘hun beloften niet waarmaken’. Als ze in de regering komen, blijven de uitgaven stijgen, ‘de overheid wordt logger, groter en duurder.’ Ze legt ook uit, met een verwijzing naar P.J. O’Rourke, hoe dat komt. Liberale en neoliberale politici zijn in de eerste plaats politici, die net als andere politici aan klantenbinding doen door, in de woorden van Boris Johnson, ‘de kiezers omkopen met hun eigen geld’. Dat is geloof ik wat wij Vlamingen een ‘waarheid als een koe’ noemen, en de Fransen ‘une vérité de la Palice.’
     Interessanter is het onderscheid dat Beeckman maakt tussen twee aspecten van het neoliberalisme. Het neoliberalisme is enerzijds een politiek project: vermindering van het overheidsbeslag, minder begrotingstekorten, minder invloed van lobbygroepen, een minder vet staatsapparaat, een kleinere overheid met minder belastingen. Anderzijds, schrijft Beeckman, is het neoliberalisme ook een bedrijfscultuur, met een specifiek mensbeeld, een bedrijfscultuur die nadruk legt op efficiëntie en rendement, en op concurrentie, innovaties, prestaties, investeringen, groeimodellen, etc., een cultuur die ook doordringt in de  de publieke sector -  onderwijs, zorg, cultuurbeleid.
     Beeckman heeft hier een verklaring voor iets wat ik mij al lang afvraag: van waar komt toch die weerzin tegenover het neoliberalisme vandaan? Aan linksen die een steeds maar toenemend, neoliberalisme zien, heb ik vaak geantwoord met een verwijzing naar het stijgende overheidsbeslag. Hoe kun je ons land van neoliberalisme beschuldigen als de overheid 55 procent van de geproduceerde rijkdom in beslag neemt en beheert? Mijn vraag maakte geen indruk. En ik begrijp nu waarom. De linkse medemens maakt zich geen zorgen over het overheidsbeslag of  de begrotingstekorten of van de hoogte van de belastingen. Hij maakt zich zorgen over de nieuwe ‘bedrijfscultuur’ en over het ‘mensbeeld’ dat daarmee samenhangt. Beeckman verwoordt het zo:

 [Het neoliberalisme] hangt samen met het argwanende, neoliberale mensbeeld. Individuen vormen geen gemeenschap. Ze leven in concurrentie met elkaar; ze staan tegenover elkaar – en opnieuw, die concurrentie zou het beste in hen naar boven brengen en de welvaart doen stijgen. Vertrouwen wordt dus vervangen door wantrouwen en controle.

     De kern van het neoliberalisme blijft de droom om terug te keren naar een nachtwakersstaat: de overeid garandeert veiligheid en rechtszekerheid en voert een buitenlands (en militair) beleid. Maar ook radicale neoliberalen weten dat zoiets niet mogelijk is. Klantenbinding is eigen aan de politiek, er is een grote democratische meerderheid voor uitgaven in de sociale zekerheid. Ook de vrije markt zelf kan niet werken zonder ingrijpen van de overheid. Je kunt het overheidsbeslag misschien terugbrengen van 55 naar 40 procent – naar het voorbeeld van Zwitserland – maar veel lager kun je niet gaan. Wel kun je de liberaal geïnspireerde partijen verwijten dat ze zelfs dát streven goeddeels hebben opgegeven. Dat was bijvoorbeeld de kritiek van Ive Marx (DS 15/10/2024) waar Beeckman op reageerde.
     En naast de neoliberale droom van een kleinere overheid is er dus de neoliberale ‘bedrijfscultuur’. Bestaat die? Is ze een goede of een slechte zaak? Spreken we over een omkeerbare of onomkeerbare evolutie? Het is interessant om een aantal kenmerken die Beeckman vermeldt uit elkaar te halen. 

  1. Efficiëntie en rendement
  2. Verhoogde concurrentie
  3. Verhoogde controle
  4. Pretentieuze modes zoals een bepaald taalgebruik: ‘stakeholders’, ‘groeimodellen’ en ‘kwaliteitszorg’
  5. Technocratisering van beslissingen, met een grote rol voor consulenten 
  6. Depolitisering waarin men uitgaat van een There-Is-No-Alternative filosofie*
  7. Mensbeeld van een individualistische homo economicus die op rationele manier zijn belang nastreeft.
      Ik wil hier alleen iets zeggen over de eerste drie kenmerken, die overigens met elkaar samenhangen. Vooral die ‘controle’ springt in het oog omdat ze inderdaad een paradox inhoudt. De neoliberale levensvisie, die een grotere vrijheid ván het individu op het oog heeft, zou dan uitdraaien op een grotere controle óp het individu.
      Nu is de vraag: is het allemaal waar? Heeft er in de neoliberale jaren 80 een ommekeer plaatsgevonden? Misschien, maar ’t gaat in elk geval om een evolutie die al veel langer bezig was. Over ‘efficiëntie en rendement’ deed Benjamin Franklin in 1748 al zijn beroemde uitspraak: ‘Time is money.’ Ook heeft die efficiënctie-evolutie verschillende groepen in de maatschappij op verschillende manieren beroerd.
       De handarbeiders in grote bedrijven lijken heel vroeg getroffen door verregaande controle. Denk aan het zogenaamde taylorisme, denk aan Modern Times van Chaplin, denk aan de lopende band in de Fordfabrieken, waarmee in 1913 de assemblagetijd van vliegtuigwielen terug werd gebracht van 20 naar 5 minuten. In dit geval is de controle trouwens het gevolg en niet de oorzaak van de technische innovatie. De kern van de vernieuwing was niet dat onderzoekers of opzichters de arbeiders controleerden met chronometers in de hand,  maar dat de band zelf het tempo van de arbeiders bepaalde.
     Een tweede groep mensen die een grotere druk ondervond om efficiënter te werken en een groter rendement op te leveren, bestaat uit de staatsambtenaren. Die ontwikkeling lijkt inderdaad pas goed op gang te komen tijdens de neoliberale omslag. Beeckman schrijft: Mensen wier job met publiek geld wordt gefinancierd, moeten voortdurend bewijzen dat ze die investering verdienen. Zo moeten werknemers in de zorg, het onderwijs en de cultuursector veel administratief werk uitvoeren dat weinig met hun eigenlijke werk of talent te maken heeft. Ze moeten zich de hele tijd verantwoorden.
      Dat verschijnsel is, geloof ik, niet zozeer een kwestie van neoliberalisme als van pseudo-liberalisme**. Men probeert een aantal technieken die in de concurrentiële privé-sector gangbaar zijn over te plaatsen naar de publieke sector. Soms kan dat rendementsresultaten opleveren, met name daar waar resultaten meetbaar zijn. Het was niet zo heel moeilijk om bijvoorbeeld de briefbedeling te rationaliseren. Veel postbodes die in theorie acht uur per dag werkten, hadden na vijf uur hun hele ronde al afgewerkt. Na het uittekenen van nieuwe rondes kon de productiviteit sterk worden opgedreven.
     Maar in veel gevallen is productiviteit en rendement niet goed meetbaar. Neem het beroep dat ik het beste ken, dat van leraar. Of een leraar goed of slecht lesgeeft, valt amper te meten. ‘Concurrentie’ tussen leraren is er niet, want ze zijn vastbenoemd. Om dan aan de efficiëntie-mode mee te kunnen doen, wordt een heel pakket aan papieren – en digitale – vereisten opgelegd die door de betrokkenen als zinloos worden ervaren: richtlijnen, nieuwe leerplannen, bijscholingen, vergaderingen, verslagen, bijscholingen, gedetailleerde agenda’s, jaarvorderingsplanning … Die vereisten betekenen niet alleen veel tijdverlies – ondanks de goede raad van Benjamin Franklin – ze zijn ook meestal schadelijk – vooral trouwens omdat ze verbonden waren met een verkeerde pedagogische doctrine. De beleidsverantwoordelijken hebben de illusie dat ze van alles controleren en kunnen meten: het enige wat ze niet meten en controleren is dat wat ertoe doet: de leskwaliteit.
     De kwestie is dat men procedures van kwaliteitszorg, die in de privésector een zekere rol kunnen spelen, als exoot overplant naar een omgeving waar ze de streekeigen planten overwoekeren. Het is vergelijkbaar met een cargocult – een stammengodsdienst waarbij men onverklaarbare Westerse technologie een plaats geeft in het eigen cultureel referentiekader. Men neemt vormen en handelingen over die men niet begrijpt en die zo tot een ritueel verworden. Men gelooft dat efficiëntie in staatsbedrijven meetbaar is met allerlei tools, en men vergeet dat men de belangrijkste tool mist waar een privé-bedrijf wél over beschikt en die zin geeft aan de andere: de bottom line, het winstcijfer aan het eind van het kwartaal.
      Ik vermoed dat er nog een derde groep mensen bestaat die rond de jaren 80 getroffen werden door een neoliberale efficiëntiecultuur: de universitair afgestudeerden. Daar waren er vroeger niet zoveel van, waardoor ze weinig concurrentie ondervonden. Veel advocaten, hogere officieren, kaderleden in bedrijven, soms zelfs bedrijfsleiders, verdienden veel geld én hadden een gemakkelijk leven. Maar door de democratisering van het onderwijs is er nu een overvloed aan universitair afgestudeerden. Daardoor moeten die zichzelf in hun beroep bewijzen. Ze moeten kiezen tussen veel geld verdienen óf een gemakkelijk leven – en soms maken ze daarin zelfs bewuste, rationele keuzes – waarmee ze bewijzen dat de homo economicus ook wel eens echt bestaat.
      Voor ik in het onderwijs begon, heb ik een tiental jaar als bediende gewerkt in een groot advocatenkantoor. Jonge juristen die daar aan de slag gingen, wisten waar ze aan toe waren. Elke minuut van hun tijd moest worden verantwoord op timesheets – die dan digitaal verwerkt werden om aan de klant te worden doorgefactureerd. Probeer het maar eens. Brief gedicteerd: 4 minuten. Telefoon met klant: 3 minuten. Overleg met collega: 7 minuten. Je werkt van 9 uur ’s morgens tot 9 uur ’s avonds en dan heb je op het einde van je dag tot je verbazing niet meer dan 6 volledige uren samengesprokkeld. Maar het systeem werkte. Het jaar dat de timesheets werden ingevoerd, verdubbelde het zakencijfer.
      Kan men die neoliberale timesheets uit de marktomgeving ook benutten in de publieke sector, zonder een cargocult op te starten? Men kan het proberen – maar de bottom line zal ontbreken. Een leraar zou bij zijn lesvoorbereiding kunnen invullen wat hij wil, er is geen klant die de factuur nauwlettend bestudeert alvorens te betalen. En de kwaliteit wordt niet in rekening gebracht. Een advocaat die van zichzelf vond dat zijn advies meer waard was dan wat zijn timesheets weergaven, kon de factuur gerust verdubbelen of verdriedubbelen – zolang de klant maar betaalde. Ik herinner mij een advocaat die een door de boekhouding voorgestelde factuur wel eens terugstuurde met de nota: ‘Le client est riche et chiant. Fois trois.’ Dat is mooi, ouderwets liberalisme, van vóór de neo-modes.


* Over de betekenis van de There-Is-No-Alternative denken, zie mijn longread over Susan Neimans boekje over woke. Zie hier, het hoofdstukje ‘Enkele geloofspunten van het links-socialisme’.

  ** In een vorig stukje ben ik wat dieper ingegaan op het pseudoliberalisme in de publieke sector. Zie hier.

7 opmerkingen:

  1. Frank van den Broecke heeft geen geld verbrand. Hij gaf daar wel de opdracht toe, omdat hij niet met zwart geld wilde werken, maar dat is niet gebeurd. Het werd door de socialistische beweging gebruikt.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Dat klopt. Mijn eerste formulering suggereerde te sterk dat het geld inderdaad verbrand was. Maar de context blijft de redenering dat het er niet toe doet voor de vraag of FVDB minister mocht worden.

      Verwijderen
  2. Ik groeide op in de jaren zeventig en maakte dus de vrij plotselinge toevloed van hoge afgestudeerden mee. Ik hoorde de hele tijd het commentaar: "Inzeneurs, dokteurs, ze kunnen er tegenwoordig de kasseien mee leggen"....

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Citaat: "Maar zou het nu echt zo veel beter zijn als die uiteindelijke beslissing lag bij een verkozen president als … Trump?"

    Ik ben opgehouden met lezen bij deze zin. Te dom om los te lopen. Weinig kaas gegeten van de moderne democratie en de institutionele inbedding.

    Natuurlijk maakt dat een groot verschil. Trump staat onder controle van de 'House' (zeg maar parlement, gekozen volksvertegenwoordigers). Zij kunnen al dan niet Trump stoppen.
    Als ze het niet doen, dan is dat zo, en omgekeerd, maar het is dan een beslissing binnen de context van checks-and-balances, oppositie versus meerderheid, maatschappelijke reacties, en uiteindelijk verkiezingen. Al binnen ongeveer 1,5 jaar zijn er terug volksvertegenwoordiging verkiezingen in de VS, en Trump kan zijn meerderheid verliezen, of niet.

    Als je de geschiedenis erop natrekt, er zijn weinig democratische staten [in de zin van de huidige moderne geïnstitutionaliseerde democratie, waarvan de USA (waarschijnlijk) de eerste was] die een louter veroveringsoorlog zijn begonnen. Zij zijn wel betrokken geweest in oorlogen, maar zelden als een veroveringstocht.

    Musk staat onder geen enkele controle (behalve algemene wetten waar ieder zich moet aan houden). Hij kan ervoor kiezen zijn zakelijke belangen te laten primeren of niet, of zich koning te rijk te voelen (letterlijk in dit geval) en zich als een alleenheerser gedragen, ...
    Eigenlijk hoeft dit geen uitleg - soms heb ik het gevoel dat het concept van democratie hopeloos te ingewikkeld is om algemeen begrijpbaar te zijn ...

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Uw kritiek op mijn formulering is in zekere zin terecht. Institutioneel en in het algemeen gesproken maakt het een enorm verschil of Trump dan wel Musk een beslissing neemt. Maar praktisch toegepast op de steun van Starlink aan Oekraïne lijkt het verschil mij klein, want het is in de eerste plaats Trump die de schandalige beslissing genomen heeft om de steun aan Oekraïne tijdelijk stop te zetten. 'Musk staat onder geen enkele controle' ... voor Starlink, waar het over gaat, lijkt mij dat juist, maar niet bijv. voor zijn activiteiten bij DOGE, waar hij door een verkozen president ter verantwoording kan worden geroepen.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het ging hier duidelijk over Starlink, volgens het citaat uit uw eigen tekst, niet over DOGE, zoals u zelf ook erkent.

      Doch het blijft een potentieel probleem dat Musk de President 'gekocht' heeft (meer dan een kwart miljard dollar aan de verkiezingscampagne, nu volgens recente berichten nog 100 miljoen erbij).
      De manier waarop dit gedaan werd is wettelijk (aparte PACs), volgens de beschikbare info. Trump is en blijft voor DOGE politiek verantwoordelijk, maar niet voor Starlink.
      De realiteit is dat Musk ongekend veel initiatiefrecht heeft (gehad), blijkbaar in die mate dat zelfs Trump zachtjes probeert bij te sturen.
      Niettegenstaande dat ik veel bewondering heb voor de Amerikaanse democratie, elk systeem heeft een relatieve zwakte. Het pluspunt is dat dit openlijk gekend is, en de democratie zal overleven, maar het geloof in de democratie staat onder zware druk. Als dat geloof wegvalt, valt vertrouwen weg, en alles wordt moeilijker. Moeilijk gaat ook is een wat schrale troost.

      Verwijderen
  5. Over de vraag of Musk nu macht heeft of niet. Dit is Bill O'Reilly 's analyse: Alle uitvoerende macht is grïnvesteerd in de enige verkozene van de "executive branch": de president. Bijgevolg zijn alle alle secretaries of state, stafleden en alle andere ondergeschikten zuivere uitvoerders die allen moeten rapporteren nasr de president. Ze hebben op geen enkele manier autonome macht. Een aantal nominees moeten dan wel door een onderzoeksproces van de senaat gaan, maar dat geeft hen geen discrete macht. Musk is een staflid 100% accountable naar de president toe, heeft geen macht.

    BeantwoordenVerwijderen