Ik behoor tot degenen die de woorden ‘links’ en ‘rechts’ nog dagelijks gebruiken, terwijl ik er tegelijk van overtuigd ben dat ze niet meer dan losse kreten zijn. Een van de talrijke problemen is dat de zaken er heel anders uitzien als je de begrippen benadert met een analytische dan wel met een genetisch-historische of een filosofische methode. Van nature voel ik mij aangetrokken tot de analytische methode: een lijstje opstellen van eigenschappen en dan aanvinken of die al dan niet aanwezig zijn: lagere belastingen: rechts; open-grenzen: links; enzovoort. Ik kom er nog op terug.
Laatst zag ik op x.com een polemiekje tussen de Gentse professoren Wouter Duyck en Jan Dumolyn voorbijkomen. Duyck had beweerd dat het fascisme en het nazisme eigenlijk linkse, socialistische ideologieën waren; Dumolyn vond dat onzin. Ik kende de argumenten voor beide stellingen, maar ik besloot om daar toch nog eens boek over te lezen. Het werd dat van de libertair L.K. Samuels, die schrijft over de ‘False Left-Right Political Spectrum’. Samuels loopt niet hoog op met het klassieke hoefijzermodel waarbij links tegenover rechts wordt geplaatst, maar waar de extremen elkaar weer naderen.
Het is geen erg goed boek. Samuels combineert de stijl van een pamflet met die van een universitaire scriptie. Bij dat laatste loopt veel mis. Toen ik lang geleden het eerste hoofdstuk van mijn eigen scriptie inleverde, twintig bladzijden geschreven in mijn mooiste handschrift, in potlood, prees mijn promotor mij omdat ik de meest gemaakte fouten had vermeden. Veel studenten, zei ze, springen van de hak op de tak, ze herhalen voortdurend zichzelf zonder het te beseffen, en ze gebruiken op elke bladzijde overbodige citaten. LK. Samuels doet dat ook allemaal.
De vlijt van Samuels staat buiten kijf. Zijn bibliografie is veel uitgebreider dan wat je van een scriptie voor een master proef kunt verwachten; ze gelijkt meer op die van een doctoraatsthesis. Daarentegen verraadt de omgang met de bronnen – allemaal secundaire bronnen trouwens – de grote onzekerheid van de auteur. Zo schrijft hij:
Na het bestuderen van het 21-puntenprogramma van 1920, dat onder andere het recht op arbeid inhoudt, heeft politicoloog en geschiedkundige William Brustein geconcludeerd dat het nazisme als een politieke arbeiderspartij is ontstaan.
Dat had Samuels gerust zelf mogen concluderen, zonder daar een politicoloog-historicus bij te halen. Natúúrlijk ontstond de Nazi-partij als ‘arbeiderspartij’. Wat zullen we nu hebben? De NSDAP was de verderzetting van de DAP, de Deutsche Arbeiter Partei.
Nog mooier is deze:
Karl Radek, een marxistisch theoreticus en internationaal communistisch leider, was een van de passagiers van de ‘verzegelde trein’ waarmee Lenin en andere revolutionaire leiders in 1917 naar Rusland reisden. [Pierre Broue, The German Revolution: 1917–1923 (Chicago, IL: Haymarket Books, 2006), p. 87.]
Het is gebruikelijk om in een geschiedkundige publicatie de personen die je introduceert kort even voor te stellen. Wat hier gezegd wordt over Radek – marxistisch theoreticus, communistisch leider, verzegelde trein – is inhoudelijk en stilistisch helemaal op zijn plaats. Alleen wordt de zin verknoeid door de overbodige voetnoot en bronvermelding. Aan mijn leerlingen gaf ik als stelregel mee dat ze in een paper gerust mochten schrijven dat water kookt op 100 graden zonder dat ze daar een bronvermelding aan toe moesten voegen.
Omdat Samuels zo ontzettend veel gelezen heeft over zijn onderwerp – de ontwikkeling van het socialisme, communisme, fascisme en nazisme – maakt hij geen al te grote fouten, als je tenminste bereid bent zijn logica te volgen en zijn cherrypicking door de vingers te zien. Maar ik heb toch ook veel vraagtekens geplaatst. Hier bijvoorbeeld:
De passieve houding van links tegenover het nazisme veranderde toen het Derde Rijk zich in 1936 ging mengen in de Spaanse burgeroorlog, aan de tegenovergestelde kant van de Sovjet-Unie.
Het is niet waar dat het linkse antifascisme pas op gang kwam door de Spaanse Burgeroorlog in 1936. Het 7de Congres van de Communistische Internationale bijvoorbeeld, dat oproept tot een antifascistisch eenheidsfront, dateert van 1935. Waar Samuels wel gelijk in kan hebben is dat het vanaf de Spaanse Burgeroorlog gemakkelijker was om het fascisme als ‘rechts’ te benoemen. Franco had veel kenmerken van ‘rechts’ die je niet terugvindt bij het fascisme en het nazisme: traditionalisme, religie, standenmaatschappij, monarchie.
Het zal buitenstaanders verbazen, maar communisten gebruikten de woorden links en rechts eigenlijk alleen om afwijkende tendenzen binnen de eigen partij te omschrijven. Traditioneel had het begrip links voor de communisten dus een negatieve betekenis. Ik werd als leerling ooit betrapt toen ik Lenins boek De linkse stroming aan het lezen was. ‘Ha,’ zei de leraar, ‘linkse stroming, daar wist Lenin alles van, hé.’ Hij had de ondertitel niet gelezen waarin die linkse stroming gekarakteriseerd werd als ‘kinderziekte van het communisme’*.
Ook Samuels heeft die rare communistische invulling van de begrippen links en rechts opgemerkt, al raakt hij er niet helemaal wijs uit. Hij heeft het zelfs moeilijk met het woord sociaalfascisme dat de communisten gebruikten om de sociaaldemocratie mee aan te duiden. Samuels meent daaruit te kunnen besluiten dat ook de communisten inzagen dat het fascisme een socialistische economie nastreefde. Maar dat heeft er niets mee te maken. Sociaalfascisme is gewoon een scheldwoord, zoals zoveel begrippen uit de communistische traditie.
*
Men kan natuurlijk, als men weinig weet, ook allerlei bijleren uit een zwak boek. Samuels wijdt een hoofdstuk aan het ‘progressief fascisme’ van woke. Hij gebruikt daarbij andere voorbeelden dan die die ik altijd tegenkom. Hij wijdt uitgebreide hoofdstukken aan het economisch beleid van Mussolini en Hitler. Hij noemt dat beleid ‘keynesiaans’, ‘links’, en ‘socialistisch’. Ach, waarom niet? Verder heeft Samuels op zijn steekkaarten een groot aantal citaten verzameld van auteurs die over dat economisch beleid hetzelfde beweren als hijzelf, en hij is met die citaten zo in zijn nopjes dat hij ze telkens opnieuw aanhaalt. Als ik zulke herhalingen in een papieren boek tegenkom, kan ik ze gemakkelijk overslaan; met een e-reader is dat moeilijk.
Een apart hoofdstuk gaat over het verband tussen de slavernij in het Amerikaanse Zuiden en het socialistische gedachtegoed. Samuels bespreekt en citeert politici als John C. Calhoun, George Fitzhugh en Henry Hughes, lieden die de slavernij verdedigden met paternalistische argumenten. Het is voorspelbaar dat die argumenten dan raakpunten vertonen met het socialisme. Maar uit zo’n vaststelling zou ik geen verregaande conclusies trekken. Als je dat wel doet, kom je al snel bij de stelling dat elk paternalisme, en elke afwijking van het zuivere liberalisme, eigenlijk gelijkstaat aan slavernij. Mocht dat zo zijn, dan vind ik de gradaties binnen de slavernij belangrijker dan het concept zelf.
In hetzelfde hoofdstuk beweert Samuels dat Marx de slavernij ondersteunde want hij had in 1846 geschreven:
Zonder slavernij zou er geen katoen zijn, en zonder katoen zou er geen moderne industrie zijn. Het is de slavernij die de kolonies hun waarde geven. Slavernij is daarom een economische instelling van het hoogste belang. Zonder slavernij zou Noord-Amerika van moderne vooruitstrevende natie veranderen in een patriarchaal land. [Karl Marx to Pavel Vasilyevich Annenkov, (Letter, Dec. 28, 1846.) Published in Marx/Engels Collected Works Vol. 38, International Publishers, 1975, p. 95.]
Als promotor van de scriptie zou ik hier streng zijn. Samuels krijgt een punt voor de correcte bronvermelding, maar daar houdt het mee op. Ten eerste dateert het citaat uit 1846, met andere woorden uit een tijd dat Marx nog geen marxist was en geen invloed uitoefende op de socialistische stroming die verondersteld wordt het slavendom te hebben ondersteund. Ten tweede stelt Marx een feit vast – de slavernij als steunpilaar van de Amerikaanse economie – zonder dat feit te verdedigen. En ten derde: als Samuels zo vlijtig gelezen heeft in de 50 delen van het Verzameld Werk, zou hij moeten weten dat Marx tijdens de burgeroorlog artikels schreef tégen de slavernij, en dit nota bene in de Amerikaanse pers.
Het lachwekkende is echter dat hij ook nog eens deelneemt aan het sectaire gekibbel dat aan zulke acties voorafgaat. Zo was hij lid van de Peace Coalition of Monterey County en maakte hij daar als vertegenwoordiger van de Libertarians for Peace ruzie met de vertegenwoordigers van de Monterey County Tea Party, de Green Party, de Veterans for Peace, de National Lawyers Guild en de lokale Quaker gemeenschap. Oorzaak van de ruzie: de vraag of men moest eisen dat president Obama zijn Nobelprijsmedaille voor de Vrede terug zou geven gezien de militaire interventies waar hij op had aangestuurd. En dáárover wordt er vergaderd, wordt er gestemd en wordt er, zoals altijd in die actiecomités, gestemd of er gestemd mag worden. Is dát nu iets waar een 70-jarige zich over op moet winden?
Wat mij wel bevalt is dat Samuels in zijn conclusie botweg toegeeft dat je de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ gewoon van plaats kunt verwisselen. Hij tekent een as waarin de staatsinterventie geleidelijk toeneemt: anarchisme, libertarisme, klassiek-liberalisme, conservatisme, linksliberalisme, sociaaldemocratie, nazisme/fascisme, communisme. Zijn historisch links begint dan ergens bij het klassiek-liberalisme van de Franse Girondijnen in 1789 terwijl het hedendaagse begrip links vanuit de andere hoek vertrekt, bij het extreme communisme, en dan opschuivend naar gematigder versies van economische staatsinterventie.
Het kwalijkste punt in dit horizontale schema vind ik de onnatuurlijke plaats van de sociaaldemocratie, die veel te dicht bij nazisme/fascisme komt te liggen. Samuels heeft gelijk met zijn kritiek op het ‘hoefijzermodel’. Maar zijn schema met één as geeft óók een vertekend beeld. Het goeie oude kwadrantenstelsel geeft volgens mij nog altijd een veel beter resultaat. En ‘links’ en ‘rechts’ kun je dan voor heel even vergeten. Ik doe hieronder een poging.
Opnieuw heel mooi, en bijgeleerd. Dank.
BeantwoordenVerwijderenNice to know: in het voorwoord van de duitse uitgave van "A general theory ..." schrijft Keynes dat onder een nazibewind zijn gedachten eerder in de praktijk zouden worden gebracht dan onder een ander UK.
Wel, dat is ook gebeurd. En bij onscnog steeds. djl
1/ Misschien de termen "links" en "rechts" voorbehouden voor het verkeersreglement (met als doel botsingen te vermijden),... alleszins zijn het relatieve termen die m.i. slechts eenduidig zin hebben in meetkundige en geografische vraagstukken...
BeantwoordenVerwijderen2/ Keynes "General Theory of Employment, Interest & Money" werd voor het eerst gepubliceerd in 1936... De "Nationaal-Sozialisten" (of "Nationaalsozialisten"... aan elkaar geschreven...een andere semantische discussie) waren toen reeds een tijdje actief met hun economisch-sociale politiek (alleszins vanaf 1933)...
En gezien oorzaak en gevolg meestal in een bepaalde chronologische volgorde staan, ware het daarom misschien redelijker Keynes (wat hier deze vergelijking betreft) te karakteriseren als "nationaal-socialistisch", eerder dan het "Nationaal-Socialisme" als "Keynsiaans"... alhoewel... maakt inderdaad verder niet uit...
Nog op te merken dat die sociaal-economisch-monetaire politiek...
[met enige verwantschap met Keynes die trouwens nogal vriendelijk was geweest voor Duitsland ivm met de aberraties en dommigheden van het "Verdrag" van Versailles: "Te Economic Consequences of the Peace" (1919)]...
... dat die Nationaalsozialisten dus (waaronder ing. Gottfried Feder, paar maal uitdrukkelijk geciteerd door A.H.) reeds veel vroeger daaromtrent gepubliceerd hadden:
"Das Manifest zur Brechung der Zinsknechtschaft" (1919, door Gottfried Feder, wellicht met een knipoog naar Marx' Manifest...), verder "Der Deutsche Staat auf nationaler und sozialer Grundlage" (1933, Gottfried Feder, met inleidend woord van A.H.), etc...
'Chronologische volgorde' ... Voor zover ik het begrepen heb waren de Keynesianen meer geïntrigeerd door Hitlers economie dan de Hitlerianen door Keynes.
Verwijderen