dinsdag 23 december 2025

Boetes voor bellende fietsers, e.a.


Boetes voor bellende fietsers
     Als ik iets hoor of lees over boetes voor bellende fietsers, voel ik mij altijd aangesproken. Als fietser laat ik namelijk altijd mijn bel rinkelen wanneer ik een andere fietser inhaal. Maar het gaat dus om iets helemaal anders. Het gaat om meestal jonge mensen die telefoneren met hun mobieltje terwijl ze, vaak zonder handen, aan het fietsen zijn. En meestal zijn ze niet eens aan het telefoneren, maar aan het scrollen.
      Nu is er een hele discussie over het beboeten van die telefonerende fietsers. Moeten die boetes even hoog zijn als die voor autobestuurders? De Fietsersbond pleit voor lagere boetes:

We zijn al langer vragende parij voor een soort gelaagdheid van boetesysteem, al naargelang het risico dat je veroorzaakt. Nu krijg je als fietser dezelfde boete als een vrachtwagenchauffeur die al rijdend op zijn gsm bezig is, wat een veel groter risico inhoudt.

      Dat is de zwakke-weggebruiker-filosofie waar ik weinig sympathie voor heb. Sociaal filosoof Levrau grijpt de kwestie aan om een bredere morele kwestie aan te kaarten.

 Dat [standpunt van de fietsersbond] is vanuit consequentialistisch oogpunt allicht correct en verdedigbaar – hoewel bellende fietsers natuurlijk ook zware gevolgen kunnen hebben. Vanuit de deontologie is het een problematische uitspraak. De wet is de wet, en die geldt voor iedereen. Ik sluit me meer aan bij dat deontologische standpunt … Wat op het spel staat, is hetzelfde gedrag.  Door het bellen – door fietser, automobilist of vrachtwagenbestuurder – verdwijnt de aandacht voor de verkeerssituatie. De aard van de overtreding is telkens dezelfde. Wie de boete laat variëren met de potentiële schade, straft niet het normschendende gedrag zelf, maar het toeval van de context en voertuig.

     Ik heb geen mening over de gelaagde boetes maar wel over de argumentatie van Levrau. Hij heeft nochtans een stevige filosofische traditie aan zijn kant. Bij het beoordelen van een daad moet men niet kijken naar de gevolgen, maar naar de intentie of nalatigheid van de dader. De fietser en de vrachtwagenchauffeur begaan dezelfde ‘zonde’. Er is geen gradatie in het kwaad*. Zoals Jezus zei ‘Maar Ik zeg u dat zo wie een vrouw aanziet, om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan.’  (Matthéüs 5: 28).
      Toch maakt Levrau ook enkele foutjes. Hij schrijft ‘wet is wet’, maar dat is naast de kwestie. Natuurlijk moet de wet gerespecteerd worden, maar de vraag was of de wet zelf nuances moest aanbrengen. Hij betrekt er de ‘homo economicus’ bij die hij interpreteert als een egoïst die uitrekent of het volgen van een bepaalde regel hem voor- of nadeel oplevert. Maar dat is niet de moraal van de ‘homo economicus’; het is de moraal van de maffia (en van de maffioso in elk van ons). De homo economicus handelt binnen de wet, omdat hij dan ook hetzelfde kan eisen van zijn medeburgers.  De homo economicus vindt de gedachte onverdraaglijk dat bijna iedereen bijdraagt aan de verkeersveiligheid terwijl een minderheid zich dankzij die algemene veiligheid allerlei roekeloos gedrag kan permitteren zonder al te veel risico te lopen. De homo economicus haat profiteurs omdat hij vreest dat er van hém zal worden geprofiteerd.
     Levrau klaagt aan dat er een bredere mentaliteit bestaat

 waarin regels woden gezien als hinderpalen die je mag omzeilen zodra men denkt dat het kan. Niet de regel zelf geeft nog richting, maar de individuele inschatting van risico’s en gevolgen.

     Die aanklacht is terecht. Maar dat heeft niets te maken met het feit dat de wet voor het ene misdrijf een zwaardere straf voorziet dan voor een andere, en dat daarbij grotendeels een consequentialistische logica wordt gehanteerd. Levrau doet dat trouwens zelf. Hij schrijft dat de sancties voor gsm-gebruik bij fietsers niet als overdreven moeten worden beschouwd ‘te meer omdat de pakkans van fietsers al lager ligt dan bij automobilisten.’ Dat is consequent consequentialisme. Een straf moet dienen als afschrikking en daarvoor moet je de zwaarte van de straf vermenigvuldigen met de pakkans. Hoe kleiner de pakkans, hoe zwaarder straf. Ook een argument voor zware bestraffing van gsm-ende fietsers is volgens Levrau de ‘grotere sociale tolerantie ervoor.’ Dat is alweer consequentialisme: men hoopt door zwaardere straffen een mentaliteitswijziging te weeg te brengen.
      Het is trouwens met dát soort argumenten dat Levrau heeft mij bijna overtuigt. Het zijn zijn meer algemene argumenten die mij doen twijfelen:

 [Dat misprijzen van regels] past in een samenleving waarin efficiëntie, snelheid en individuele vrijheid centraal staan. De mens wordt zo iemand die voortdurend kosten-baten analyses maakt. ‘Wat levert het op en wat kan er misgaan.’

     Maar die kosten-baten analyses zijn overmijdelijk. In ons land is het toegelaten om tijdens het fietsen met oortjes naar muziek te luisteren. Mijn zoon deed dat, tot mijn grote frustratie. Hij maakte daarbij de afweging dat de vergrote kans op een ongeluk niet opwoog tegen het plezier dat hij haalde uit het beluisteren van muziek. Dat is een kosten-baten analyse. Er zijn chauffeurs die in de auto naar podcasts luisteren. Misschien komt er ooit een breed onderzoek waarin bewezen wordt dat zoiets slecht is voor de verkeersveiligheid. Moet men dan het luisteren naar podcasts verbieden? De wetgever die van het onderzoek kennis neemt zal daarover heel consequentialistisch redeneren. Hoe gróót zijn de risico’s van dat podcast beluisteren? Met hoeveel nullen begint het getal waarin dat risico wordt uitgedrukt? En ook: kan een verbod op dat beluisteren worden afgedwongen? Kunnen overtredingen of gecontroleerd? Want regels die niet kunnen worden afgedwongen, waarvan de naleving niet kan worden gecontroleerd, die tegen een normale kosten-baten analyse ingaan, of die ingaan tegen de sociale tolerantie, ondermijnen het gezag van regelgeving in het algemeen. Zelfs de meest overtuigde deontoloog moet met deze consequentie – jawel – rekening houden.
     Ik schreef hierboven dat ik geen mening heb over ‘gelaagde boetes’. Dat is niet helemaal waar. Ik heb daar wel een mening over, net zoals over het gedrag van voetgangers, fietsers, autobestuurders, vrachtwagenchauffeurs enzovoort. Maar ik houd die dit keer voor mij. Wie vaker op de sociale media komt, heeft zulke meningen, zeker al zien passeren. Ze zijn meestal gelardeerd met kleurrijke woorden en persoonlijke anekdotes. 

Economische democratie’?
      Robrecht Vanderbeeken is én vakbondsverantwoordelijke (ACV) én filosoof én hij plaatst een opiniestuk in De Standaard (23/12). Dan weet ik ik hoe laat het is. Vanderbeken vermeldt ergens dat de Belgische vakbonden bijna 3 miljoen leden hebben, terwijl de meeste politieke partijen fors leden kwijtraken. Hij concludeert daaruit dat ‘mensen hun vertrouwen in onze politiek verliezen, veeleer dan in de democratie zelf.’ Als ik heel diep zou nadenken, zou ik die redenering misschien als een categoriefout kunnen duiden, maar ondertussen ben ik zeker dat hier appels met peren vergeleken worden. Ik was als leraar zelf lid van het ACV en ik kan Vanderbeeken verzekeren dat dat niks met mijn opvatting over democratie of politiek te maken had.
    
     Vanderbeeken beweert dat onze democratie slechts kan worden gered als we onze economie onder democratische controle krijgen. In de DDR schrijft hij was de economie ‘wel publiek bezit, maar het democratisch bestuur ervan was een leugen.’ Hij lijkt die afwezigheid van democratie in een communistische staat als een toevallig kenmerk van de communistische staat te beschouwen. Nochtans bevat zijn stuk een aanwijzing van het tegenovergestelde. Hij schrijft:

Het vertrouwensverlies ligt weliswaar deels aan de zwakte van de democratische bestuursvorm … Je hebt verschillende bevolkingsgroepen met hun eigen belangen en verlangens die onderling onverzoenbaar zijn.

     Maar die onverzoenbare eigen belangen en verlangens bestaan dus ook in een staat waar de economie publiek bezit is. En als je die belangen moet verzoenen in één algemeen plan, met alle moeilijkheden die daarbij komen kijken, is de autoritaire verleiding sterk. In een liberale economie zijn er onverzoenlijke of schijnbaar onverzoenlijke tegenstellingen tussen grootwarenhuizen en kruideniers, tussen kleerwinkels en webshops, tussen boekhandels en bol.com, tussen bioscoopeigenaars en streamingsdiensten, tussen producenten die graag hoge prijzen zouden willen aanrekenen en consumenten die die prijzen liever laag hebben, tussen bedrijven die veel willen exporteren, en bedrijven die veel moeten importeren*. Soms vindt men creatieve oplossingen, soms gaan bedrijven failliet. Maar als men dat allemaal langs politieke weg wil regelen dringt, worden de ruzies steeds heviger, de compromissen steeds ingewikkelder en de roep om een autoritair beleid steeds groter**.
     Wij zijn gewoon geraakt aan een politiek bestel dat belooft onze economische problemen op te lossen. Maar dé oplossing bestaat niet. Die ziet er voor elke ‘bevolkingsgroep’ anders uit. Hoe meer economisch hooi het politieke beleid op de vork neemt, hoe groter het aantal ontevredenen. Vanuit liberaal standpunt is het dan beter om minder hooi op de vork te nemen. Dan zal er nog altijd ruzie genoeg zijn die we geciviliseerd moeten proberen uit te vechten. 


* De lezer zal opmerken dat ik hier het probleem van de ‘herverdeling’ tussen haakjes plaats. Of, hoe en in welke mate die herverdeling door het politieke beleid moet worden aangepakt, is een andere vraag.
** Dat is de redenering die Hayek uitwerkt in The Road to Serfdom.

2 opmerkingen:

  1. Moet een scrollende voetganger ook even hard beboet worden?
    De consequentie van verstrooidheid telt wel degelijk. Een kok van een groot restaurant is meer aansprakelijk dan iemand die voor zichzelf kookt. Een loslopende Pitbull is erger dan een poedel. Enz enz
    Je mag scrollende fietsers ergerlijk vinden. Verwar ergernis niet met deugdelijk strafrecht

    D

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Is de consequentie voor de scrollende zwakke weggebruiker misschien grotendeels te herleiden tot eigen schuld dikke bult dan kan de consequentie voor de aanrijdende chauffeur toch van een andere orde zijn.

    BeantwoordenVerwijderen