donderdag 17 oktober 2024

Rome of Moskou

     


     Ik heb er tot nu toe over gezwegen omdat ik de verkiezingsuitslag in Antwerpen niet wou beïnvloeden, maar nu kan het. Bart De Wever heeft naar het schijnt in de verkiezingscampagne de slogan Rome of Moskou gebruikt. Moskou, dat was de communistische lijsttrekker Jos D’Haese, Rome, dat was hijzelf, met zijn bekende fascinatie voor het Romeinse rijk.
       Die slagzin kwam mij heel vertrouwd voor, alsof ik hem al heel mijn leven kende, zoals Brood, land, vrede, Zou men honger lijden om een mondje meer? of Linkse mensen, rechtse mensen, allemaal mensen. Die in slogan gegoten keuze tussen de twee hoofdsteden, dacht ik, moest iets uit de recente geschiedenis zijn, al wist ik niet precies wanneer de uitdrukking werd gebruikt en door wie. Het moest iets van de katholieken zijn, misschien in de jaren 30, misschien in de jaren 50.
      Ik hoopte voor één keer dat het stuk van Marc Reynebeau in De Standaard verheldering zou brengen. Helaas, de historicus bleef op de vlakte. Misschien ging zijn parate kennis over de leuze niet veel dieper dan de mijne. Hij beperkte zich tot een vage verwijzing naar de ‘onstabiele jaren 30’; hij zag in Rome ‘desgevallend’ een verwijzing naar Georia Meloni - wat ik nogal absurd vond -  en schreef verder dat het andere deel van de leuze - Moskou - niet zo goed bij Jos D’Haese paste omdat zijn communistische partij een pro-Peking verleden had in plaats van een pro-Moskou verleden. Dat vond ik spijkers op laag water. Ik heb als PVDA-lid véél meer teksten moeten lezen van Lenin en Stalin dan van Mao. De PVDA was in haar beginjaren heel hevig pro-Moskou, maar dan het echte revolutionaire Moskou van de jaren 20 tot 50.
   Als Marc Reynebeau mij niet wou helpen, dan zou ik het zelf eens moeten opzoeken met Google. Ik verwachtte dat de zoekmachine mij duizenden hits zou opleveren maar dat viel tegen. Ik kwam vooral op toeristische sites, en enkele verwijzingen naar de 16de-eeuwse Russische monnik Filotheus, de man van de ‘drie Romes’ die als centrum van het christendom en van de beschaving golden. Het eerste Rome was Rome geweest, het tweede Rome Constantinopel, en het derde Rome was Moskou. De monnik voorspelde een eeuwige Russische wereldheerschappij want ‘een vierde Rome zal niet zijn.’ Dat was dus strikt genomen geen Moskou of Rome maar Moskou is Rome. Ook ging het om religie.
     Aan het einde van de jaren 20 van vorige eeuw kwam daar verandering in. Moskou was het symbool van het communisme geworden en Rome dat van het fascisme van Mussolini. Onrustige intellectuelen in het Westen, die af wilden van de decadente liberale democratie, keken met evenveel interesse keken naar het Russische als naar het  Italiaanse ‘experiment’. Velen onder hen bekeken de zaken breed. Voor hen was het Moskou en Rome. Iemand als Cyriel Verschaeve had een tijdlang aan zijn kamerwand een foto van Lenin hangen naast die van Mussolini. Uiteindelijk kozen de meesten van die antiliberalen voor het fascisme. Het communisme was hen te materialistisch en te vulgair.
      Als ik het goed heb, kreeg het dilemma Rome-Moskou pas in de jaren dertig zijn voor de hand liggende betekenis van communisme versus katholicisme, of algemener communisme versus de christelijke beschaving. Ook toen waren er onrustige intellectuelen - zoals bij ons de dichter Hendrik Marsman - die de aantrekkingskracht van de twee idealen tegelijk ondervonden. Bij die lui was het vaak het katholicisme, of het christendom, dat het pleit won, na een voorafgaande ontgoocheling in de rode heilsleer. Je kunt hierbij denken aan de beroemde versregels van W.H. Auden: 

Finally, hair-raising things
that Hitler and Stalin were doing
forced me to think about God.

     In ons land was het tijdens de Tweede Wereldoorlog en tijdens de bezetting dat het dilemma bloedige ernst werd - in de nogal letterlijke betekenis van het woord. Collaboratiegezinde priesters en andere volksmenners riepen de katholieke jongeren op om, zoals dat heet, de daad bij het woord te voeren, en naar het Oostfront te trekken om daar het ‘goddeloze bolsjewisme’ te bestrijden. Het zou mij echter verwonderen dat de leus Rome of Moskou daarbij letterlijk gebruikt werkt. Daarvoor waren de betrekkingen tussen het Vaticaan en nazi-Duitsland te problematisch. Hitler was, zoals Jaweh, een jaloerse God, en duldde geen tweede naast hem.
    Later werd het nog anders. In de periode na de oorlog, maakten enkele Westerse landen de opkomst mee van sterke door Moskou aangestuurde communistische partijen. Ik vermoed dat het toen was dat de leus ook letterlijk weerklonk in de kerken en in de katholieke scholen. Het was in die tijd dat de Franse katholieke journalist Roger Latu zijn boek Rome ou Moscou (1947) schreef, waarin hij de sociale doctrine van de kerk afzette tegen het communistische alternatief.
      Tijdens de Koude Oorlog kwam daar nog iets bovenop. Het politieke anticommunisme kreeg een bondgenoot in de katholieke kerk, waarbij de twee partijen hun voordeel deden. Ik denk dan aan lieden zoals de Amerikaanse kardinaal Spellman die een hevige voorstander was van de Amerikaanse interventie in Vietnam. Daarmee haalde hij zich de spot op de hals van linkse stand-up comedian als Lenny Bruce. Ik neem echter aan dat de kardinaal, in de Amerikaanse context, de slogan Rome or Moscow achterwege liet.     Wie dat niet deed was zijn Cubaanse collega Monseñor Enrique Pérez Serantes. Deze aartsbisschop was oorspronkelijk een sympathisant van Castro’s revolutionaire strijd, redde diens leven in 1953, en noemde hem een ‘buitengewone man’. Toen Castro op 1 januari 1959 de macht greep, nodigde hij Pérez Serantes  uit om naast hem te komen staan op het balkon van het gemeentehuis waar hij zijn overwinningsrede uitsprak. Toen Castro kort daarna de communistische toer opging, haakte Pérez Serantes af. Hij schreef een herderlijke brief om voor te lezen in de kerken: Roma o Moscú. Het mocht niet baten: het werd Moscú.

*

      Heeft De Wever gedacht aan Mussolini, Verschaeve, Marsman,  Auden, Latu, Spellman en Pérez Serantes toen hij de leuze Moskou of Rome in de verkiezingscampagne introduceerde? Ik veronderstel van niet. Ik veronderstel dat de woorden hem vaag vertrouwd voorkwamen, zoals dat bij mij en Marc Reynebeau het geval is, en dat hij ervan uitging dat zijn publiek Rome wel ongeveer met de Westerse waarden in verband zou brengen. En als dat publiek aan het Romeinse rijk dacht, was dat mooi meegenomen. Het is zijn gimmick en je moet als politicus je marketing wat verzorgen. En dan moest hij incalculeren dat er wel eens stukken in de krant konden komen waarin hij herinnerd werd aan het droevige lot van de Romeinse slaven en aan het wrede optreden van de Romeinse legers in Gallië. Zulke naïeve stukken zijn zowel grappig als ontroerend.
     De politieke filosoof Michael Oakshott heeft betoogd dat Rome geen enkele politieke filosofie heeft voortgebracht, terwijl Griekenland er zelfs twee had, die van Aristoteles en die van Plato. Voor De Wever komt dat goed uit. Conservatieven zijn geen grote voorstanders van een duidelijk afgebakende politieke filosofie. Rome had iets anders: pragmatische staatsmannen, legeraanvoerders, bureaucraten en advocaten die respect voor tradities koppelden aan soepele realiteitszin. Ze behielden wat hen goed leek - tene quod bene - en vernieuwingen werden ingepast in de oude structuren, werden voorgesteld als herbronning, of werden minstens met oude benamingen of metaforen gecamoufleerd. Dat waren de zaken die hen onderscheiden van andere contemporaine beschavingen, niet de slavernij of de wreedheid van hun oorlogen. Die zaken waren toen ook elders te koop. 


dinsdag 15 oktober 2024

De PVDA en de taliban



       Een PVDA-vriend bracht een Knack factcheck onder mijn aandacht waarin Bart De Wever een onwaarheid werd aangewreven. 

Nu komt dus de ware aard boven van de machtsmens De Wever. Hij moet leugen na leugen verzinnen om toch de mensen af te houden van een inhoudelijk debat over de toekomst van Antwerpen. De laatste dagen gaat het nog in crescendo waarbij hij zijn gehele partijvriendelijke pers weet te mobiliseren: ‘De PVDA is voor de Taliban. De Wever is dus afgezakt naar een Trumpiaans niveau waar de waarheid geen enkele rol meer speelt. Knack deed een factcheck en legde de leugen bloot.

      Dat waren zware beschuldigingen die ik op mijn beurt graag wou factchecken door het stuk van Knack, die dan waarschijnlijk niet tot de partijvriendelijke pers behoort, eens rustig helemaal te lezen. Het is een goed artikel dat mij alle nodige informatie verschaft om de kwestie zelf te beoordelen. De Wever heeft dus in de Tafel van Gert gezegd:

In hun programma staat bijvoorbeeld nog steun aan de taliban. Ze vinden de talibanstrijd tegen Amerika heel belangrijk omdat dan Venezuela en Cuba minder druk krijgen van de Verenigde Staten. Daar staan nog dingen in waarvan je denkt: welke krankzinnige heeft dat geschreven?

De uitval van De Wever berust blijkbaar op een officiële tekst van het PVDA-congres van 2008. 

De verschillende nationalistische en anti-imperialistische stromingen in de wereld versterken elkaar objectief gezien. Het verzet in Irak en Afghanistan heeft de militaire plannen gedwarsboomd van de Verenigde Staten. Die zowel Cuba, Syrië, Iran, de Volksrepubliek Korea als Venezuela bedreigen.

     Ik zie het grote probleem niet. Gert Verhulst had aan De Wever gevraagd: ‘Wat is is het meest extreme voorstel dat in hun programma staat?’ Dat was dus - letterlijk genomen - geen vraag naar het verkiezingsprogramma in Antwerpen. De Wever verkoos polemisch te antwoorden door iets te nemen dat uit het ‘algemene’ programma van de PVDA komt, en hun internationale visie illustreert.
     Naar mijn smaak valt de uitval van De Wever binnen de grenzen van het toelaatbare. Hij had ook demagogie kunnen bedrijven op het niveau van de PVDA. Bijvoorbeeld:‘In hun programma staat onvoorwaardelijke steun aan de taliban. Ze juichen de talibanpolitiek toe om vrouwen uit het openbare leven te bannen, meisjes een degelijk opleiding te onthouden en politieke tegenstanders meedogenloos te vervolgen. Ze steunen de ergste theocratische excessen ter wereld.’
     Dat heeft De Wever dus allemaal niet gezegd. Hij heeft de ‘steun aan de taliban’ heel correct in verband gebracht met de anti-Westerse ideologie van de PVDA. Ook in de tijd waarin ikzelf nog lid was van de PVDA behoorde het tot de partijlijn om dictators en dubieuze ‘bevrijdingsbewegingen’ te ‘ondersteunen’ op voorwaarde dat ze bijdroegen tot de verzwakking van de Verenigde Staten of het Westen: Kim Il Sung, het Palestijnse FDPLP, Khaddafi, Ayatollah Khomeiny. Later kwam daar Saddam Hoessein bij en nu ook Hamas. Vanuit de anti-imperialistische ideologie van de PVDA is dat normaal, maar het lijkt mij ook normaal dat iemand als Bart De Wever, die die anti-imperialistische visie krankzinnig vindt, er de aandacht op trekt, en daarbij het meest onpopulaire voorbeeld kiest.

*

     Dat doet mij denken aan de polemiek die links indertijd voerde tegen de neoliberale econoom Milton Friedman. Die zou de Chileense dictatuur ‘gesteund’ hebben. Vaak hoorde je alleen die kreet over ‘steun’, waarin de suggestie doorklonk dat Friedman sympathiseerde met de staatsgreep, de ontvoeringen, de moorden, de folteringen en de afschaffing van de democratie. Dat was demagogie. Als men de kritiek op die ‘steun’ echter kaderde als advies dat Friedman verleende voor het economische programma van de Chileense dictators, dan was de polemische aanval gerechtvaardigd. Het kwam dan aan de aanhangers van Friedman toe om te argumenteren dat (1) Friedman zich uitsprak tegen de dictatuur, (2) het economische programma succesvol was en (3) het economisch liberalisme heeft bijgedragen tot het herstel van de democratie.

*

     Ik moet Knack dankbaar zijn voor de factcheck, want die bevatte alle informatie die ik eigenlijk wilde. De conclusie zelf is, zoals vaak bij dat soort artikels, aanvechtbaar, en niet rechtstreeks af te leiden uit de aangehaalde feiten. ‘We beoordelen de claim van Bart De Wever als eerder onwaar,’ schrijft Knack. Ik zou de claim van Bart De Wever als ‘eerder waar’ beoordeeld hebben, omdat de ‘steun’ aan de taliban correct gekaderd wordt in het anti-Westerse politiek van de PVDA, die ‘objectieve bondgenootschappen’ met allerlei gespuis niet uit de weg gaat. Er is daar trouwens op zich niets mis mee. Het Westen had ooit een objectief bondgenootschap met Stalin om nazi-Duitsland te verslaan. Maar Bart De Wever en ik hebben liever niet dat zo’n bondgenootschap tegen het Westen gericht is.
     Eerder waar …  maar een polemische uitval is  zelden ‘volledig waar’. De opmerkzame lezer zal gemerkt hebben dat ik het woord ‘steun’ graag tussen aanhalingstekens plaats. Wat betekent ‘steun’ immers? De PVDA geeft wapens noch manschappen gestuurd om de taliban te helpen bij hun machtsovername. België kwam overigens wél op die manier tussen. Mijn militaire buur was daar toen om de taliban te bestrijden, maar het heeft niet mogen baten.
       Als we ‘steun’ in de heel brede zin opvatten, dan wordt er wel heel veel ‘gesteund’ in deze wereld. Van PVDA-vrienden krijg ik te horen dat ik Israël ‘steun’. Ik zou kunnen antwoorden dat de PVDA van haar kant Poetin ‘steunt’. Ik zal dat niet snel doen omdat ik opzie tegen PVDA-reacties. Ik zou dan moeten lezen dat de PVDA zich integendeel ‘verzet’ tegen de Russische oligarchie. Ook bij dat ‘verzet’ worden wapens noch manschappen gestuurd. Maar de vertegenwoordigers van de partij stemmen ondertussen wel tegen het verlenen van échte militaire steun aan Oekraïne. Daarmee zijn ze in mijn ogen - maar ik durf dat niet te schrijven - ‘objectieve bondgenoten’ van Poetin. Mocht ik dat wel schrijven, dan kreeg ik weer het antwoord dat ik in die kwestie een ‘objectieve bondgenoot’ van de Nato ben. En zo blijven we bezig. 

maandag 14 oktober 2024

Elsschot en 'woke'


Elsschot en woke
    
Op donderdagmiddag ga ik naar het café recht voor mijn oude school. Daar ontmoet ik ex-collega’s met het oog op een uurtje gezellige kout. Een van hen, een lerares Nederlands, vertelde iets opmerkelijks. Ze gaf les over Elsschot en een van haar leerlingen moest in de klas een stukje voorlezen uit Het dwaallicht. Het was de scène op het politiekantoor. Laarmans is met een zwaarlijvige agent aan het bespreken hoe ze de geheimzinnige Maria Van Dam op het spoor kunnen komen. Zijn Afghaanse metgezellen wachten op straat. De leerling leest de scène voor, maar plots wil hij niet meer verder lezen. Het gaat om deze passage: 

Maar wat is er buiten aan de hand?‘This way, you bloody n*gg*r,’ klinkt het bevelend. Meteen wordt de deur opengegooid en Ali en zijn ruiker worden binnengeschoten door een agent die hem stevig bij de kraag heeft.‘Sit down, zwarte P**t,’ zegt de diender.     

     De lezer zal begrepen hebben dat de leerling het n-woord* niet wou uitspreken. Mijn ex-collega had nog geprobeerd uit te leggen dat het woord niet gebruikt werd door Elsschot of Laarmans, maar door een op het eerste gezicht nogal racistische politieagent, en dat je de passage dus kunt lezen als een aanklacht tegen het racisme. Die interpretatie sloot trouwens goed aan bij andere passages in Het Dwaallicht**. Zelf had ik er in elk geval op gewezen dat het woord n*g*r in de tijd van Elsschot geen negatieve bijklank had. Ik geloof dat juist het politiek-correctere woord ‘zwarte’ toen de pejoratieve term was. In Het dwaallicht komt er een andere scène voor waarin een agressieve jonge kerel op de vuist wil gaan met de Afghanen. ‘Niet tegen zwarten,’ waarschuwt zijn liefje.
 
     Maar zon literaire interpretatie of zon taalhistorische aanleg waren wellicht boter aan de galg geweest.  Een leerling die protest aantekent tegen het n-woord is daar geloof ik niet erg geïnteresseerd. Die leerling vindt dat hij het recht heeft om de heiligschennende woorden niet uit te spreken. Het is een overblijfsel van het magisch denken dat het uitspreken van bepaalde verboden klanken - de naam van God of de naam van de duivel bijvoorbeeld - groot onheil tot gevolg kan hebben. De klanken veroorzaken een scheur in het metafysische universum, en dan kan er van alles gebeuren.
     Toen mijn ex-collega uitgesproken was, riep ik ‘virtue signaling’. Een andere ex-collega riep gelijktijdig ‘mode’.  Wat was het nu? dacht ik achteraf. Wilde die leerling laten zien dat hij moreel superieur was aan Elsschot en aan de lerares die zulke verfoeilijke teksten liet lezen? Of was hij iemand die blind en onnadenkend de mode van de dag volgde, een dedicated follower of fashion?
      De twee verklaringen sluiten elkaar niet uit, en er zijn er nog andere. Door zijn weigering om een bepaald woord uit te spreken, geeft de leerling aan dat hij op de hoogte is van een conventie, dat hij zich naar de mode voegt, dat hij die mode moreel superieur acht, en wel in die mate dat hij ervoor riskeert ‘ongehoorzaam’ te zijn. Het is dus een mengeling van snobisme, conformisme, moralisme en rebellie. Als ik nu leerling was, zou ik wellicht ook zo’n symbolische daad stellen. Bij mij zou de rebellie overheersen. Bij de huidige woke generatie heb ik soms de indruk dat het brave conformisme overheerst***. 
     Dat conformisme heeft, geloof ik, minder met de inborst van de jongeren te maken dan met de toeschietelijke houding van het huidige establishment. Toen leerlingen van mijn school gingen spijbelen om aan een klimaatbetoging deel te nemen, werden ze weliswaar gestraft - reglement is reglement - maar ze werden door de directie ook geprezen. Tijdens de strafstudie werd hen voorgesteld om samen een ‘klimaatproject’ uit te werken. Met zulke reacties van hogerhand wordt het onmogelijk om rebels te zijn, of je zou moeten krabben, spuwen dan wel stenen gooien of met messen zwaaien.
     Ik heb, net als mijn ex-collega, lesgegeven over Elsschot. Ik koos daarvoor niet Het dwaallicht, maar Tsjip. Ook daar zijn er enkele delicate passages. Er komt een heiligschennende vergelijking in voor tussen de bezwangering van Moeder Maria en een #MeToo-kwestie uit de Griekse mythologie. Toenmalige katholieken - o.a. Marnix Gijsen - konden die humor niet smaken.
     Vandaag zijn er andere alinea’s om over te struikelen. Zo komt in het boek de Poolse verloofde van de oudste dochter Laarmans op bezoek. De verloofde is vergezeld van zijn vader - een indrukwekkende persoonlijkheid en architect van zijn beroep. Als het moment is aangebroken om te eten, blijkt dat die Polen eerst een gebed willen zeggen. De vrijzinnige Laarmansen doen daar niet aan mee. Vader Laarmans denkt dat de kans nu verspeeld is dat zijn dochter ooit met de Pool zal kunnen trouwen.

De flauwe hoop die mij restte is verzwonden want ik voel dat die architect op Rome bouwt als op een rots en wat hij hier heeft beleefd is met geen woorden uit te wissen. Dan nog liever een n*gerin, als ze maar meebidt.

     Ik heb daar van leerlingen ook wel eens een reactie op gekregen. ‘Mijnheer, mijnheer, dat woord mag je niet meer zeggen.’ Uit mimiek en toon kon ik opmaken dat dat géén reactie van rebellie, conformisme of moralisme was. Zo’n leerling liet mij alleen weten dat hij op de hoogte was van het nieuwe taboe. Zelf duidde ik de passage als een voorbeeld van een denigrerend cliché: dat alle Polen racisten zijn, maar dat hun katholicisme nóg dieper gaat. Het was, als je wil, een illustratie van vooroordelen, maar dan niet tegen zwarten, maar tegen Polen gericht. En ik voegde eraan toe dat niet alle vooroordelen altijd geheel en al uit de lucht gegrepen zijn. 

 Gaan stemmen
     Eerst waren mijn vrouw en ik niet van plan om te gaan stemmen. We zagen er tegen op om drie dagen na elkaar de heen-en-weer-reis Vlaams-Brabant/West-Vlaanderen te ondernemen. Maar uiteindelijk kregen we allebei gewetenswroeging. Mijn vrouw dacht aan de strijd die moedige mannen en vrouwen hadden moeten voeren om het stemrecht te bekomen. Ik dacht: ‘Elke stem telt.’ 

Nobelprijs
     Op de radio hoorde ik dat de Han Kang de Nobelprijs voor literatuur gewonnen had. Mijn vrouw, die zoiets volgt, wist dat ze een boek geschreven had over een vrouw die vegetariër werd en ernaar streefde om een boom te worden. Ze had het niet gelezen. Ik dacht meteen dat Tom Wouters zo’n briljant idee nooit zou verknoeien door er een hele roman aan op te hangen. Een verhaal van één, twee of drie alinea’s zou volstaan. Daarvoor alleen al zou Wouters de Nobelprijs verdienen, maar ik vrees dat ze daar in Stockholm nog even tijd nodig hebben om te beseffen dat heel korte verhalen zonder grootse maatschappelijke visie ook grootse literatuur kunnen zijn.


* Ik gebruik die asterisken niet uit bijgelovige schroom maar uit angst voor de AI-censuur van Facebook.
** Sommige van die passages in Het Dwaallicht lijken zelfs regelrecht ‘oikofoob’. De Afghanen zijn op zoek naar een meisje om seks mee te hebben, en Laarmans hoopt dat het een héél jong meisje is. ‘Een jaar of vijftien? Immers, onze ideeën over jong en oud kunnen zeer verschillen en ik beeld mij in, dat deze zwartjes het zo nauw niet nemen met onze zedelijkheid. Want om mij nu uit te sloven voor mensen met al de vooroordelen die in ons westers lexicon staan, daar bedank ik feestelijk voor.’ En nu het toch over oikofobie gaat. Gisteren hoorde ik Dimitri Verhulst op de radio zeggen dat hij wou verhuizen. Zijn buurt was te blank. Hij vond het niet interessant om telkens maar weer mensen zoals hijzelf tegen te komen. 
*** Voor een duidelijk voorbeeld van conformisme bij woke reflexen van jongeren: zie mijn stukje hier.

vrijdag 11 oktober 2024

Een volksfront in Antwerpen


   Ik heb het enkele dagen uitgesteld, maar ben nu toch eens gaan kijken naar de lijst met meer dan 60 ondertekenaars van het Antwerpen-Kies-Links-manifest*. Dat manifest is een oproep om te stemmen voor PVDA, Vooruit of Groen, om op die manier een linkse coalitie aan de macht te brengen in Antwerpen.
      Die ondertekenaars, zou je kunnen zeggen, zijn Antwerpenaars ‘die ertoe doen’**. Zelfs ik, die niemand ken, kan ongeveer 20 van die mensen thuisbrengen, al is het maar van naam of van gezicht. Er zijn acteurs en actrices bij, toneelmakers, schrijvers, dichters, hoogleraren, muzikanten, zangers en kunstenaars. Eén ondertekenaar is zesvoudig wereldkampioen panna. Er zijn drie syndicalisten bij, een journalist, een lerares, een ex-schepen, en iemand die zich ‘geëngageerde Antwerpenaar’ noemt. Er was één categorie waar ik van schrok: die van ‘postdoc onderzoeker’. Daar was er ook maar één van. Met de opiniepagina
s van De Standaard in het achterhoofd, zou ik gedacht hebben dat men, met een beetje moeite, alleen al van die soort wel 60 exemplaren had kunnen vinden.
     Je kunt het manifest op veel manieren bekijken. Een ervan is uit te gaan van de politieke overtuiging van de ondertekenaars. Het is niet meer dan normaal dat iemand die sympathiseert met de PVDA, Vooruit of Groen oproept om voor die partij te stemmen. Ik wil ook best oproepen om voor N-VA te stemmen en desnoods een manifest van die strekking ondertekenen - Philippe Clerick, romanist-germanist, blogger - maar ik zou nooit een manifest ondertekenen dat oproept om voor N-VA óf Vlaams Belang te stemmen. Ik zou de indruk willen vermijden dat ik niet alleen een voorstander ben van een N-VA-VB-coalitie, maar ook nog eens van een permanent front met extremisten; en daar ben ik dus geen voorstander van, noch ter rechter- noch ter linkerzijde.
     Over zo’n front ter linkerzijde heb ik in mijn communistische jaren heel wat uiteenzettingen en discussies bijgewoond. Het was het sluitstuk van onze strategie die bij elke deelname aan een actie- of stakingscomité opnieuw moest worden verfijnd. We kregen lessen over hoe de communistische beweging daar in het verleden of in andere landen mee was omgegaan. Het was allemaal ‘front’ wat de klok sloeg. Proletarisch Front, Rood Front, Vakbondsfront, Anti-Fascistisch Front, Democratisch Front, Nationaal Front, Volksfront, Eenheidsfront.
     Wat ik uit die lessen onthouden heb, is dat zo’n front ‘heel breed’ moest zijn, en dat, ‘de leidende rol van de partij’ het belangrijkste was. In de Vietnamese oorlog, zo werd ons verteld, was er een ‘breed’ front van democratische en nationalistische mensen, het NBF, in de wandel Vietcong genoemd, waar ook de communisten aan deelnamen. Dat NBF moest dan voor de regering een nog breder front vormen met ‘neutrale krachten’ en met ‘leden van de bestaande administratie’. Je zou denken dat in dat grote geheel de communisten ondertussen nog slechts een minuscuul  deeltje vormden, een derde van een derde, een bijna homeopatische verdunning. Of dat zo was weet ik niet, maar die communisten speelden in elk geval de ‘leidende rol’, en dat doen ze in Vietnam tot op de dag van vandaag.
     In de West-Europese geschiedenis is het vooral de frontvorming tussen socialisten en communisten die een belangrijke kwestie is geweest. Op elk moment waren het de communisten die op zo’n front aandrongen, maar de tactiek kon verschillend zijn: eenheidscomités van basismilitanten, ondersteuning van socialistische regeringen ‘om ze beter te kunnen ontmaskeren***’, volksfrontretoriek, tot en met regeringscoalities. Er was in die tactische verschuivingen maar één onveranderlijk streven: de hierboven aangehaalde ‘leidende rol van de partij’****.
     Aan socialistische zijde had je grof gezegd twee reacties op het huwelijksaanzoek van de donkerroden. Je had de ‘linkse’ socialisten die er om principiële redenen graag op ingingen. ’t Waren mensen die vonden dat de communisten eigenlijk gelijk hadden, en dat het egalitaire en etatistische ideaal ook het hunne was*****. Maar om een of andere reden werden ze liever geen lid van die partij. Ze vonden die partij te klein, of te dogmatisch, of te voortvarend, of te weinig realistisch, of te antidemocratisch, of te veeleisend. Hun eigen partij vonden ze dan weer te flexibel, te voorzichtig, te opportunistisch en te laks. Met een eenheidsfront konden de twee partijen elkaar positief beïnvloeden.
     De tweede reactie was die van de ‘rechtse’ socialisten. Die waren in de meeste betekenissen niet ‘rechts’, maar ze werden door de communisten zo genoemd. Het waren sociaal-democraten die het kapitalisme niet wilden afschaffen, maar de opbrengsten ervan via belastingen en sociale zekerheid ‘eerlijk wilden verdelen’.
     De ‘rechtse’ socialisten vertrouwden de communisten voor geen haar; ze hielden zoveel mogelijk de boot af bij voorstellen tot frontvorming. Als het niet anders kon, zeiden ze iets vriendelijks over de donkerroden, in de hoop van hun stemmen af te snoepen. ‘Je vangt geen vliegen met azijn,’ moeten ze gedacht hebben. En heel soms gingen ze een verregaande samenwerking aan, in de hoop van de broeders door die omarming dood te drukken. Het is Mitterrand indertijd gelukt met zijn ‘programme commun’.  De communisten namen uiteindelijk deel aan zijn regering (1981-1984), werden tot aanhangwagentje gedegradeerd, en zijn daarna verkruimeld van grootste massa-partij van het land tot een minipartijtje op links. Dat komt ervan als je de ‘leidende rol van de partij’ verwaarloost.
     Heeft het Antwerpse manifest nu ook maar iets te maken met de geschiedenis van communistisch-socialistische eenheidsfronten? De houding van Conner Rousseau doet in elk geval denken aan die van de ‘rechtse’ socialisten van het verleden. Hij wil liever geen samenwerking met de communisten van PVDA maar is bereid om sussend toe te geven dat hun programma ‘sympathieke voorstellen’ bevat. De manoeuvreerruimte echter om, naar het voorbeeld van Mitterrand, de communisten op te nemen in een coalitie om ze daar als kleine broertje langzaam te wurgen, wordt beperkt door de nieuwe regel dat de grootste partij - vermoedelijk de PVDA - de burgemeester levert. 
     Bij de ondertekenaars ligt het anders. Daar bevinden zich, naast communistische sympathisanten, ook ‘linkse’ socialisten (en ‘linkse’ groenen) die het eigenlijk in grote lijnen met het communistische ideaal eens zijn. En wellicht is er een grote groep die denkt dat een links/extreemlinkse coalitie een ‘socialer’ beleid voor Antwerpen kan verzekeren, met brood, vrede en goedkope woningen voor iedereen. Dan begeven we ons op het niveau van de gemeentelijke boekhouding en daar weet ik niets van. Dat laat ik over aan Koen Kennes van N-VA, en aan de studiedienst van de PVDA. Al moet ik toegeven dat ik meer vertrouwen heb in Kennes, en dat de studiedienst van de PVDA mij iets lijkt als de studiedienst van Vlaams Belang: een onderafdeling van de dienst ‘agitatie en propaganda’.


* Ruth Lasters, auteur, dichter en leerkracht; René Los, voormalig voorzitter Agalev-Antwerpen; Patricia Jozef, auteur; Tom Lanoye, auteur; Amina Belorf, auteur; Bruno Verlaeckt, syndicalist; Paul Goossens, auteur; Wouter Arrazola de Oñate, arts-onderzoeker; Els Dottermans, actrice; Josse De Pauw, acteur; Mieke Vogels, voormalig schepen Antwerpen; Ilyas Touba, zesvoudig wereldkampioen panna, Saskia de Coster, auteur; Wietse Vermeulen, geëngageerde Antwerpenaar; Marc Rigaux, em. gewoon hoogleraar UA, voorzitter Masereelfonds Antwerpen; Sara De Bosschere, actrice; Gert Wenselaers, syndicalist; Uwe Rochus, syndicalist; Nicolas Rombouts, muzikant; Samira Azabar, postdoc onderzoeker Radboud Universiteit, lid Boeh!; Johannes Genard, zanger, liedjesschrijver, docent; Andrea Croonenberghs, presentatrice, zangeres, actrice; Benjamin Verdonck, kunstenaar; Roschanack Shaery-Yazdi, hoofddocent geschiedenis UA; Peter Holvoet-Hanssen, dichter, troubadour; Slongs (Charissa Parassiadis), zangeres, actrice; Vincent Scheltiens-Ortigosa, historicus UA; Fenna Bouve, actiecoördinator Greenpeace, burgeractivist; Gert Vanlerberghe, dichter, organisator; Ida Dequeecker, feministische activist; Chrostin, cartoonist; Zahra Eljadid, kunstenares; Koen De Graeve, acteur; Jolente De Keersmaeker, theatermaker; Paul Schrijvers, lichtwoordenaar; Hind Eljadid, woordkunstenaar, schrijver; Nadia Nsayi, schrijver; Gert Van Hecken, hoofddocent politieke ecologie, UA; Sara De Roo, actrice, artistiek coördinator KCA; Ludo Abicht, em. prof. UA; Jan Beddegenoodts, filmregisseur, burgemeester Cameltown; Johan Bijttebier, ereadvocaat; Tom Dewispelaere, toneelspeler; Don Vitalski, Antwerpse Nachtburgemeester; Jan Vranken, em. prof. UA; Benjamin Abel Meirhaeghe, theatermaker; Thomas Verstraeten, kunstenaar; Andrew James Van Ostade, acteur, muzikant, filmmaker; Steven Boers, artiest; Tom Seerden, peperfabriek; Maarten Loopmans, professor stadsgeografie KU Leuven; Geert Beullens, humorist/performer; Wouter Hillaert, cultuurjournalist; Stef De Paepe, theaterdirecteur, -regisseur; Han Kerckhoffs, acteur; Bruno Vanden Broecke, theatermaker, acteur; Tom Van Dyck, theatermaker, acteur; Marc Verstappen, oprichter De Studio; Gregory Frateur, zanger; Angelo Tijssens, auteur; Nadia Fadil, professor antropologie, KU Leuven; Charles Ducal, dichter; Dennis Tyfus, beeldend kunstenaar.

** ‘Mensen die ertoe doen’ … ik leen de uitdrukking van Jeroen Olyslaegers. Zie mijn stukje hier.  

*** Lenin vond dat de steun van communisten aan socialistische regeringen moest gelijken op de steun die een koord biedt aan de gehangene.

**** De manier waarop die leidende rol werd nagestreefd in de Spaanse Burgeroorlog wordt o.a. beschreven door George Orwell.

***** De PVDA noemt zich tot op vandaag marxistisch en de grondleggers van die leer hadden op zijn minst een dubieuze opvatting over de liberaal-democratische spelregels. Een lezer van mijn blogpost redeneerde daarop verder: De conclusie is dan noodzakelijkerwijze dat personen die oproepen om op de PVDA te stemmen ofwel geen democraten zijn, ofwel de standpunten niet goed begrijpen, ofwel willen provoceren, ofwel denken dat het zo niet echt gemeend is.’ Voor 2008 was de PVDA openlijk tegen de liberale democratie. Ook binnen de partij waren er toen mensen die dachten dat het zo niet echt gemeend was.


woensdag 9 oktober 2024

Palestijns triomfalisme


Palestijns
 triomfalisme
     
Stukken over de Gaza-oorlog, of die nu pro-Palestijns of pro-Israël zijn, sla ik meestal over. Er staat weinig in dat mijn mening over dat conflict kan beïnvloeden, en er staat nog minder in dat ik zou kunnen gebruiken om anderen van mening te doen veranderen. Maar laatst botste ik op een essay van Shany Mor dat ik helemaal heb uitgelezen*. Het vertrekt van de Israëlische versie van de recente geschiedenis, en wie in die versie alleen een leugenachtige voorstelling van de feiten ziet, zal er niet veel aan hebben.
     Interessant vond ikzelf dat uit de niet aflatende stroom van conflicten en oorlogen die zich in en rond Israël hebben afgespeeld, vier momenten een apart statuut krijgen: de oorlog van 1948, de oorlog van 1967, de tweede intifada van 2000, en de huidige oorlog in Gaza. Typisch voor die momenten is dat ze begonnen met een groot triomfalisme aan Palestijnse kant, dat ze eindigden met een Palestijnse nederlaag, en dat de Palestijnen daarbij telkens een deel verloren van wat ze nog hadden**. In 1948 en 1967 verloren ze vooral grondgebied, na 2000 vooral prestige, macht en bewegingsvrijheid, met onder andere een beperktere bevoegdheid voor de Palestijnse autoriteit en politie, geen Palestijns vliegveld meer, geen Palestijnse luchtvaartmaatschappij meer, geen open grens meer voor Gaza, enzovoort. Ook de huidige oorlog kan de toch al beperkte machtsmiddelen van de Palestijnen nog verder uithollen.
    Mor wijst op nog een ander gemeenschappelijk kenmerk van de vier conflicten: dat het Palestijns triomfalisme van de eerste periode van het conflict snel omslaat in een verhaal van slachtofferschap. Dat deed mij denken aan die aflevering van De afspraak waarin Montasser AlDe’emeh deelnam. Die werd uitgezonden op 23 oktober 2023***, dus kort na de moordpartij aangericht door Hamas, toen het aantal Palestijnse slachtoffers nog in de honderden beliep, en niet in de tienduizenden.
     Montasser AlDe’emeh kende ik als deradicaliseringsexpert, die uit dien hoofde nogal gematigde standpunten innam****. Dat probeerde hij in
De afspraak ook, maar dat was niet die teneur die opviel, maar wel die van - begrijpelijk - het slachtofferschap en … van het triomfalisme. Mijn vrouw was bij die uitzending nogal geschrokken, ook al omdat de man zo boos keek, met zijn baseball petje op en zijn Palestijnse sjaal rond de schouders.
     Ik heb de uitzending eens herbekeken en enkele triomfalistische uitspraken genoteerd. 

Nooit zullen de Palestijnen aan het kortste eind trekken. Wij gaan overwinnen … Palestijnen, professor Holslag, zullen niet aan het kortste eind trekken. Wij zullen niet de Indianen zijn - met respect voor de Indianen … Wij hebben geen nood aan krokodillentranen en verschiet niet als het daar ontploft …  Wij Palestijnen zullen geschiedenis schrijven … Wij Palestijnen gaan standvastig volharden, wij gaan standvastig in ons land blijven en degenen die in de vluchtelingenkampen zijn zullen hun mannetje staan. De Palestijnse kampen in Libanon, daar zitten helden die klaar staan om hun broeders te helpen … Wij gaan het heft in eigen handen nemen.

     Wat later doet Montasser AlDe’emeh nog een nauw verholen oproep aan Palestijnse jongeren in ons land om in de oorlog mee te gaan vechten: ‘Op dit moment zijn er mensen met een dubbele nationaliteit die gaan vechten in het Israëlisch leger. Waarom mag dat? Waarom mogen wij onze mensen niet gaan helpen?’ Professor Holslag, die ook aan tafel zit,  schrikt van die laatste oproep en hij raadt aan dat men zich toch een aantal keren beraadt alvorens die brug over te steken.
      Er staat nog veel meer in het essay dan die cyclus van Palestijns triomfalisme, nederlagen en slachtofferschap. Mor vestigt ook de aandacht op de internationale contexten van de vier scharniermomenten. 1948 vond plaats in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, 1967 vond plaats tijdens het hoogtepunt van de Koude Oorlog, de terreuraanslagen van 2000 - de tweede intifada - viel samen met de opkomst van het jihadisme. En wat is dan de internationale context van de moordpartij van 7 oktober? Mor ziet die in de Westerse NGO-campagnes van 2021 die, zonder directe aanleiding en gelijktijdig, de Palestijnse kwestie opnieuw onder de aandacht brachten en de Palestijnse intellectuelen met optimisme vervulden. 
     Die Westerse campagnes zelf kunnen dan weer verklaard worden door de modieuze ‘dekoloniserings’-ideologie en door de vrees dat de betrekkingen tussen Israël en de Arabische landen zich verder zouden regulariseren. We mogen, schrijft Mor, die internationale contexten niet overdrijven en niet al te schematisch voorstellen, maar ze leveren toch stof tot nadenken.

Marc Reynebeau en Zuhal Demir
     Een mens kan best veranderen, en ikzelf ben daar een voorbeeld van. Twee jaar geleden zou ik een artikel over ‘de vele walletjes van Zuhal Demir’ gelezen hebben, ook al was het van Marc Reynebeau (DS 9/10). Nu heb ik alleen de titels gelezen. Ik zal dus nooit weten waarom ‘het geval-Zuhal Demir een Gwendolyn Rutten 2.0 is maar nog erger.’ Ook zal ik nooit doorgronden waarom ‘met de aarzelingen van Demir de kwaal van het cumuleren een absoluut dieptepunt bereikt.’ Een bepaald soort nieuwsgierigheid neemt af bij het ouder worden.

Nobody Wants This
     Soms heb je aan één beeld, of enkele noten van de muziek, genoeg om te weten of een film of serie iets voor jou is. De Netflix-reeks Nobody Wants This begint met een beeld van palmbomen, gefilmd vanuit een kivorsperspectief - en lelijk gefilmd. Ik heb daarna nog twee afleveringen verder gekeken uit solidariteit met mijn vrouw. Het schijnt dat de serie verder evolueert van chick flicknaar vinnige sitcom. Ik zou het niet weten. 

Verlofstelsels in België
     Van Amerikanen die met ons land zakendoen hoor je dat je Belgen op hun kantoor nooit kunt bereiken omdat ze op verlof zijn. In de krant (DS 9/10) lees ik dat ook Nederlandse werkgevers bij ons vinden dat Belgen te vaak en te lang verlof nemen. Dat wordt uitgelegd in de eerste alinea van het artikel. Maar de kop van het artikel plaatst mij voor een raadsel: ‘Ondanks alle verlofstelsels werken Belgen meer uren dan Nederlanders.’
     Hoe kan dat nu? Ik kijk naar de grafiek en die bevestigt dat de Belgen meer verlof nemen dan de Zweden, de Fransen, de Duitsers de Luxemburgers en vooral veel meer dan de Nederlanders. Waarom werken de Belgen dan meer uren? Ik heb geen zin om het hele stuk te lezen, maar wil wel een antwoord op mijn vraag. Ik zal dus een beroep moeten doen op een vaardigheid die ik mijn leerlingen volgens het leerplan had moeten aanleren: scrollend en skimmend lezen. In drie en een halve seconde is het raadsel opgelost. In de derde kolom lees ik: ‘Nederlanders zijn Europees kampioen deeltijds werken.’ 

First-time voter
     Ik heb het programma Eerste keus niet gezien, maar wou wel het oordeel eens lezen van first-time voter Warre Thevelin op de opiniepagina van De Standaard (9/10). Op de bijgaande foto ziet hij er heel onsympathiek uit, maar ik ga even naar zijn FB-pagina en daar ziet hij eruit als een gezonde, goedlachse jongen. Ik moet proberen dat tweede beeld voor ogen te houden.
    Warre schrijft: ‘In het VRT-programma Eerste keus snoeren politici met de hulp van journalisten betrokken jongeren de mond.’ Ik herken dat fenomeen. Ik heb als betrokken jongere ook eens deelgenomen aan zo’n VRT-programma. Dat was met toenmalig minister van Onderwijs Herman De Croo. Ik zat daar te popelen om enkele slogans als vraag te vermommen, en als dan het moment daar was, kreeg ik een slogan van de minister terug. Ik had iets gezegd over het onderwijs als blauwdruk van de maatschappij, en De Croo antwoordde dat het vaak ook een rooddruk was. Daarna ging de modererende journalist over naar de volgende vraag, in plaats van mij vijf minuten te gunnen waarin ik mijn maatschappijvisie eens van naaldje tot draadje uit kon leggen. Ik voelde mij de mond gesnoerd.
     Ik ben nu geen betrokken jongere meer en kijk enigszins anders tegen de zaken aan. Warre maakt zich druk over een bepaalde politicus want die had het bestaan ‘een extreemrechtse partij die teert op verdeel-en-heersretoriek' gelijk te stellen aan ‘een radicaal-linkse partij die solidariteit als basis neemt.’ Nou ja, als een uitspraak van een politicus over ‘de twee extremen vermijden’ een slogan was, dan is de repliek van Warre dat ook. Terwijl de politicus het excuus had dat hij zich kort moest uitdrukken, had Warre in zijn stuk rustig de tijd kunnen nemen om een wat gefundeerder antwoord te verzinnen dan kreten over ‘verdeel en heers’ en ‘solidariteit’.
     Ook een andere commentaar van Warre kan ik moeilijk over mijn kant laten gaan. ‘Moet de openbare omroep van een land dat medeplichtig is aan de dood en uitbuiting van miljoenen Congolezen nog altijd spreekruimte geven aan witte mensen die de raciale vernedering van de Sinterklaastraditie niet willen inzien?’ Mijn antwoord op die vraag is: ja, de openbare omroep moet die spreekruimte geven - niet elke dag natuurlijk, want na 6 december mag men die Sint, zijn paard en zijn helper weer een poosje in de kast laten.
      Ik heb zelf een gelijkaardige vraag: Moet De Standaard op zijn opiniebladzijden spreekruimte geven aan een jongen die de spreekruimte van anderen wil afnemen? Die vraag is wat moeilijker te beantwoorden vanwege de tolerantieparadox, maar mijn antwoord blijft: ja, die jongen mag die spreekruimte krijgen, maar liefst ook niet elke dag. De idee van intolerantie moet, zoals andere ideeën, in de eerste plaats met argumenten worden bestreden. Ik heb dat al vaak gedaan in mijn stukjes over het vrije woord. En als argumenten niet volstaan, moet de reële dreiging van de intolerantie worden ingeschat. Ik kijk nogmaals naar de goedlachse foto van Warre op FB en besluit dat die dreiging voorlopig meevalt.


*Dat stuk van Shany Mor kan hier worden gelezen. 
** Mor geeft ook voorbeelden van momenten waarop Palestijnse verworvenheden wel uitgebreid of geconsolideerd werden, ook door militaire of terroristische acties. 
*** De aflevering van
De afspraak kan hier worden bekeken. De citaten heb ik genoteerd op de volgende tijdstippen: 18:55, 21:09, 24:00, 30:50 en 34:05.
**** Over die gematigde standpunten van Montasser AlDe’emeh heb ik vroeger ooit een stukje geplaatst:
hier

dinsdag 8 oktober 2024

Antwerpse coalities, en andere kortjes

 


Antwerpse coalities
     Ons politiek bestel is er een dat coalities noodzakelijk maakt. Daardoor kan alles behoorlijk ingewikkeld worden. Neem nu Antwerpen. 

  • N-VA beweert dat een stem voor VB een stem voor PVDA is. 
  • VB beweert dat een stem voor N-VA een stem voor Vooruit is. 
  • Vooruit beweert dat een stem voor PVDA een stem voor VB is. 
  • En PVDA beweert dat een stem voor Vooruit een stem voor N-VA is. 
     En ze hebben allemaal gelijk. Wat Groen zegt, weet ik niet. Dat behoort niet tot mijn leefwereld.
      Zelf heb ik van die ingewikkelde toestanden geen last, want ik woon niet in Antwerpen en ik stem op N-VA met de ogen toe. Maar misschien komen andere kiezers wél in gewetensproblemen. Misschien leggen ze de schuld dan bij ons algemeen politiek bestel dat coalities noodzakelijk maakt. Misschien zouden ze liever het Engelse systeem hebben, of het Amerikaanse, of het Franse. Mijn broer, die daar vaak op vakantie gaat, beweert dat het Zwitserse systeem het beste is.
     Het zou een mooie klasdiscussie opleveren voor een vak ‘burgerschap’: wat is de ideale democratische staatsvorm? Ik geloof echter niet in dat vak, en ik geloof ook niet in dat soort democratie. In een aflevering van Yes Prime Minister wordt een professor Marriot opgevoerd die een plan heeft uitgedokterd voor een ideale burgerdemocratie, met straatcomités enzo. De minister was eerst enthousiast, maar ik vond het al meteen een heel onnozel plan. 

De jokers van Groen
     Ik gun elke politicus twee inconsequenties, want het is een lastig beroep, maar ik heb de indruk dat die van Groen nogal snel zijn bij het inzetten van die twee jokers. In een van hun vlugschriften lees ik, onmiddellijk na elkaar: ‘Steeds meer open ruimte maakt plaats voor beton. Betaalbare woningen worden steeds schaarser.’ Dus: minder beton en meer woningen?
 In hetzelfde vlugschrift wordt geprotesteerd tegen het massatoerisme dat het gemoedelijke leven van de ‘eigen mensen’ bedreigt, waarbij ik vanzelf een vergelijking maak met zekere nationale beleidsvoorstellen van Groen. Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat partij de woorden ‘eigen mensen’ vermijdt om de stadsgenoten aan te duiden.

Nogmaals Zuhal Demir
     Gisteren had ik een stukje Zuhal ‘Nogmaals’ Demir; vandaag heb ik de woordvolgorde van de titel en de invalshoek van mijn commentaar veranderd. Demir zou dus liever burgemeester zijn van Genk dan minister van Onderwijs. Dat is voor mij onbegrijpelijk, want ik heb een afkeer van gemeentepolitiek. Ik heb niet het minste talent om op een volksfeest van tafel naar tafel te gaan en met iedereen een gemoedelijk praatje te slaan.
     Maar dat is niet de grote moeilijkheid. De grote moeilijkheid is dat je dan in de gemeenteraad bijvoorbeeld moet beslissen of een vrijgekomen terrein moet worden toegewezen aan een school, een speelplein of een parkeerplaats*. Sommige van mijn medeburgers zouden het meest baat hebben bij A, andere bij B en nog andere bij C. Hoe kun je dat nu in godsnaam oplossen? Het ergste zou zijn als ikzelf baat zou hebben bij een van de oplossingen. Dan zou ik helemaal in paniek raken want ik mis de morele moed om op te komen voor mijn eigen belangen.
     Iets anders begrijp ik wel, namelijk dat een relatief nieuwe partij als N-VA sterker staat in de nationale arena dan in gemeentebesturen, en dat ze die zwakke flank zo snel mogelijk moet versterken door zoveel mogelijk burgemeesterposten binnen te halen. CD&V, die van oudsher rekruteert uit de jeugdbewegingen en het ‘middenveld’, is hier nog altijd een geduchte tegenstander. Voor N-VA kan het dus belangrijker zijn een goed verkiezingsresultaat te halen in Genk, dan precies Demir - en niemand anders - op Onderwijs te hebben. Misschien wordt Demir door De Wever wel gepusht om alles op Genk te zetten. Hij beweert het tegenovergestelde, en Demir ook, maar moeten we zulke sluwe vossen vertrouwen als het over strategie gaat? Wél geloof ik dat bij een voldoende verkiezingsresultaat Demir inderdaad echt burgemeester wordt, en geen minister blijft, en dat bij succesvolle onderhandelingen, De Wever echt premier wordt, en geen waarnemend burgemeester blijft. 

Decadentie
    Ik heb onlangs enkele stukjes geplaatst over het begrip ‘decadentie’, maar wat Nick De Clippel er vandaag over schrijft in De Standaard, vind ik prachtig. Hij heeft in zijn ruime vriendenkring gepeild naar de ‘denotaties en connotaties van het concept’ en dat heeft een stevige lijst van associaties opgeleverd. Als verklaard tegenstander van strakke definities, vind ik zo’n lijsten niet alleen leerrijk, maar meestal ook grappig. Dat is die van De Clippel zeker. Zijn decadentie-lijst bevat onder andere: Tomorrowland, de transferprijzen van topvoetballers, elektrische steps en cruiseschepen. De mooiste twee vind ik ‘meer dan twee citytrips per jaar’ en ‘sommige seksspeeltjes’. Die antwoorden geven zoveel prijs over de respondenten.

Scrollen
     Een deel van mijn dag gaat op naar ‘scrollen’ op Facebook - op X zoek ik gericht - en het is beter voor mijn gemoedsrust als ik de uren die ik daaraan besteed niet optel. Maar ik kom, naast grappige cartoons, allerlei interessante uitspraken tegen. Een FB-vriend citeert R.W. Emerson: ‘People seem not to see that their opinion of the world is also a confession of character.’ Ik vind dat een heel interessante gedachte, en ik weet niet of ze waar is. Ik stel mij die vraag al heel lang, maar Emerson verwoordt ze kernachtig en schijnt het antwoord wel te kennen. Ook geloof ik dat er wetenschappelijk onderzoek naar die vraag is gedaan - bijvoorbeeld naar het verband tussen karaktereigenschappen en politieke overtuiging. Maar ik kan mij niet voorstellen dat zo’n onderzoek vandaag al voldoende subtiel kan worden uitgevoerd om een écht antwoord te verkrijgen.

Scrollen (2)
     Bij een ander ‘scroll’-moment bots ik op de FB-pagina van Koen Fillet en hij heeft het over iets wiskundigs. Fillet houdt van wiskunde, schrijft hij, als het niet voor punten is. Ik begrijp hem. Het wiskundige in kwestie betreft de Ramsey-getallen en dat wordt uiteengezet in een Youtube-filmpje. Nog mooier zijn de commentaren eronder. Iemand geeft een uitleg over de Ramsey-getallen die veel makkelijker te begrijpen valt dan die op Wikipedia. Zelf zal ik onthouden R (3,3) is gelijk aan 6. R(4,4) is gelijk aan 18. R(5,5) is gelijk aan … niemand weet het. Iets tussen 43 en 46. R(10,10) is gelijk aan ... iets tussen 798 en 23556.
     En er zijn nóg mooie commentaren op de draad. Iemand schrijft: ‘Ik vind die wiskunde razend interessant, maar kan de theorie nadien nooit navertellen. Ik begrijp a, ik begrijp vervolgens ook b, gevolgd door c, d, e en f. Maar als ik terug naar het begin van de uiteenzetting wil, raak ik het spoor bijster.’ Schitterend geformuleerd. Ik heb het genoemde probleem helaas niet alleen bij wiskunde.
     Nog iemand anders probeert het raadsel van de Ramsey-getallen op te lossen met een handigheidje. Hij wordt streng toegesproken door Fillet: ‘Gij moet niet altijd de gemakkelijkste oplossing kiezen.’ Dat doet mij denken aan mijn jeugdvriend G.V. We waren 15 jaar en moesten als huiswerk een meetkundige oefening maken. We moesten bewijzen dat lijnstuk AB de helft was van lijnstuk CD. ‘Ik heb het gemeten,’ schreef G.V. ‘Lijnstuk AB is 6 centimeter en lijnstuk CD is precies 3 centimeter.’ Ik heb nooit geweten of dat als grap bedoeld was, dan wel of G.V. dat meende. Ik kan het hem niet meer vragen, want wij zien elkaar nooit meer. Later is hij trouwens als hobby aan integraal- en differentiaalrekenen gaan doen. ‘De tijd gaat dan vlug voorbij,’ zei hij. 
     Wat verder in de commentaren schrijft Fillet: ‘Het is met wetenschap zoals met kunst: je hoeft het niet te begrijpen om het te waarderen.’ Dat doet mij dan weer denken aan professor Debusscher van de ULB, bij wie ik een cursus over de geschiedenis van het Engelse theater volgde. ‘Le but des pièces de Pinter,’ zei Debusscher, ‘ce n’est pas qu’on les comprenne, c’est qu’on soit fasciné.’ Debusscher sprak natuurlijk Engels in de les, maar op het examen zijn we overgeschakeld op Frans. In dat gesprek noemde hij een van de Leuvense proffen in de Germanistiek ‘un boyscout’. Ook herinner ik mij hoe hij ons in de aula voorhield dat het met de zedenverwildering onder theatermensen nogal meeviel. Daar bestonden veel vooroordelen over, meende hij. Er werd, in de coulissen, ‘entre la cour et le jardin’, wel eens een scheve schaats gereden, maar dat gebeurde ergens anders ook.


* Ik heb het voorbeeld overgenomen uit Peter Boettke, Calculation and Coordination.


     

    

maandag 7 oktober 2024

Zuhal 'Nogmaals' Demir, e.a.

 


Zuhal ‘Nogmaals’ Demir
     Zuhal Demir is de Genkse lijsttrekker voor N-VA, en ze heeft verklaard dat ze, bij voldoende stemmen op haar en haar partij, burgermeester wil worden van die provinciestad. Ze zou zich in zo
n geval niet laten vervangen. Ze zou daarentegen aftreden als minister van Onderwijs is. Bart De Wever zou dan iemand anders moeten zoeken voor die post. Voor mij is dat prima, zolang de post maar naar een N-VA’er gaat en niet naar Caroline Gennez. Wie die N-VA’er is, maakt voor mij weinig uit, het mag zelfs Ben Weyts zijn, kun je nagaan.
      Wat me wel iets uitmaakt, is de spreekvaardigheid van Demir als er televisiecamera’s in de buurt zijn. Haar uitleg op het VTM-nieuws was tenenkrullend. Demir moet zich dringend laten bijscholen. Dat schijnt mogelijk. Kijk maar naar Kamala Harris die na een week intensieve training Donald Trump voor de camera’s een pak slaag gaf. Een eerste tip voor Demir: als je voortdurend hetzelfde antwoord herhaalt, moet je daar niet extra de aandacht op trekken door 25 keer het woord nogmaals te gebruiken.
      En voor gevorderden: het is zelfs beter om hetzelfde antwoord niet voortdurend te herhalen. Als je iets tweemaal gezegd hebt, en je krijgt nog een keer dezelfde vraag: ga dan improviseren. Ook dat kun je leren. Vertel over de tijd dat je districtsburgemeester van Antwerpen was, over de blunders van de Genkse CD&V, over een leuke reactie die je gekregen hebt van iemand op straat, over wat je dochter onlangs zei over de kleuren van de burgemeesterssjerp. Desnoods zeg je wat Sammy Mahdi in zo’n geval zou zeggen: dat het lokale niveau in de politiek het allerbelangrijkste is en dat het departement Onderwijs minstens even belangrijk is. Logica is bij dergelijk geïmproviseer niet de eerste vereiste.


Focus op de weg
     Als ik op de autosnelweg rijd, word ik de laatste tijd om de tien minuten afgeleid door een grote affiche op de berm. Op die affiche staat een man in een houthakkershemd, zijn haar is strak achterover gekamd, hij heeft een rare baard, een rare uitdrukking op zijn gezicht en maakt een raar gebaar met zijn armen. Als je goed kijkt, zie je dat hij wijst naar de weg naast hem, en als je heel goed kijkt, zie je dat die weg géén snelweg is. De figuur van de man lijkt uitgeknipt uit een foto en dan op een andere foto geplakt. Ik probeer altijd oogcontact te maken met die rare man.
     En terwijl ik dat doe,  gebeurt altijd hetzelfde: dan zie ik aan de linkerkant van de affiche weer de boodschap: 
‘FOCUS OP DE WEG - niet op je gsm’.

VB, N-VA en Antwerpse coalities
     Het Vlaams Belang lanceert de slogan: ‘1 x Bart kopen = Vooruit en Groen Gratis’. Dat is niet alleen goed gevonden, maar het is ook waar. Als de N-VA voldoende sterk uit de verkiezingen komt, is de kans niet denkbeeldig dat de partij een coalitie aangaat met Vooruit en Groen, wat voor de N-VA-kiezer geen ideale coalitie is. Dat zijn coalities eigenlijk nooit. Ik moet er niet aan denken welke coalitie er gevormd kan worden als N-VA niet voldoende sterk uit de verkiezingen komt.

 Verkiezingsaffiches
    De prijs voor de best gestroomlijnde verkiezingsaffiches gaat dit keer naar Vooruit. De achtergrond heeft altijd dezelfde egale kleur van ossenbloed. De kandidaten kijken niet voor zich uit, maar staren naar rechts, naar de mooie toekomst die ons te wachten staat als zij verkozen worden. Sommige kandidaten glimlachen, maar het effect is nog groter als ze vastberaden kijken, met lichtjes geheven kin, zoals bijvoorbeeld Melissa De Praetere dat doet. De affiches doen denken aan die van de communisten en de nazi’s in de jaren 30. Die waren daar ook goed in. En de maoïsten van de jaren 70. En de reclamemensen van Perrier. Ik ben om politieke redenen geen bewonderaar van Melissa, maar die affiche ontroert mij.

Warme samenleving
     Tijdens deze verkiezingen heb ik nog meer dan vroeger gehoord dat politici van links en van rechts zich uiten als voorstanders van een ‘warme samenleving’. Daarmee wordt bedoeld dat er subsidies moeten worden gegeven aan bepaalde sociale projecten. Ik ben niet noodzakelijk tegen die projecten, maar geld geven op zich is geen ‘warmte’. Die ‘warmte’ moet komen van mensen, in het gezin, in de straat, voor en achter het loket, voor en achter de kassa, enzovoort. Ongeveer de laatste plaats waar we ‘warmte’ moeten zoeken, is in de politiek. De overheid die voor ‘warmte’ moet zorgen, hoe verzint men het?

‘Juiste’ en ‘verkeerde’ mensen
     Af en toe bekijk ik het getwitter van @MiraRoodGroen op X. Ik weet dan nooit heel zeker of het om een parodie gaat. Mira bevestigt alle linkse clichés, maar laat niet na af en toe ook iets verstandigs te plaatsen. Ontwapenend is vooral haar voorgewende - denk ik - onwankelbare geloof in haar eigen morele uitmuntendheid en haar ontwapenende naïviteit. Zou dat een typisch woke-linkse combinatie zijn?
     Laatst kwam ik op de FB-pagina van Gust Peeters een treffend staaltje van die combinatie tegen. Mijn FB-vriend had de spot gedreven met Tom Lanoye zijn toespraak bij het aanvaarden van de Prijs der Nederlandse Letteren. ‘Ik ben best wel blij met de prijs voor Tom Lanoye,’ schreef Peeters. ‘Eindelijk iemand die niet wil verbinden, maar keihard polariseert.’ Dat is pikant omdat het verwijt van polariseren meestal van links komt, aan het adres van rechts. Het mooiste echter was de reactie daarop van een zekere G.V. ‘De afkeer van Lanoye is naar de juiste soort mensen gericht.’
     ‘De juiste soort mensen …,’ dat wil zeggen, de verkeerde soort mensen met de verkeerde soort gedachten. Is dat niet heerlijk naïef? Die onwankelbare zekerheid dat bepaalde gedachten verkeerd zijn en dat je best afkeer koestert van mensen met die gedachten. En ’t is niet alleen naïef, het is ook eerlijk. We laten allemaal wel eens onze sympathie of antipathie voor iemand afhangen van de gelijkenis of het verschil tussen zijn en onze gezindheid. Maar als rechtse zak probeer ik die neiging wat te beteugelen, en ik zal ze ook nooit in het openbaar toegeven. 

Kerk en staat - naar aanleiding van het pausbezoek
      In ons land bestaat er een behoorlijke scheiding van kerk en staat. Onze wetgevende macht moet geen fiat krijgen van de paus alvorens een wet goed te keuren. Onze christendemocratische partij heeft op ethisch vlak standpunten die ver van de Vaticaanse verwijderd zijn. Alleen zou ons vorstenhuis zijn katholicisme wat meer privé moeten houden. Ronald Reagan heeft naar het schijnt, als praktiserend presbyteriaan, tijdens zijn presidentschap geen enkele keer een eredienst van die kerkgenootschap bijgewoond.  Hij wou geen religieuze partijdigheid uitstralen. Het was voor hem een bevrijding toen zijn presidentschap afliep en hij weer ter kerke kon gaan.
     Voor onze koning kunnen we minder streng zijn. Levenslange religieuze onthouding is nog iets anders dan twee ambtstermijnen, en van onze Grondwet mag het.  Filip en Mathilde mogen zo vaak naar de mis gaan als ze willen, maar wat meer discretie zou niet slecht zijn. 

 

zaterdag 5 oktober 2024

Franciscus en de huurmoordenaars


Moord en moordenaar
      Het moet een eenvoudig syllogisme zijn dat door het hoofd van Franciscus speelde:

  • Wie een moord pleegt is een moordenaar
  • Abortus is moord 
  • Een arts die een abortus uitvoert is een moordenaar.      

Zelfs wie akkoord gaat met de tweede premisse, kan reserves hebben bij de conclusie. Het is één ding het abortusdebat te voeren met slogans - dat doet haast iedereen - het is een ander ding om het debat te voeren met scheldwoorden. Moord is een slogan, moordenaar is een scheldwoord. En dan huur-moordenaar omdat een arts wordt betaald voor zijn ingreep! Dat is niet alleen een scheldwoord maar een metafoor. In een maatschappelijk debat weet ik niet wat erger is. 

‘Doden’ en ‘moorden’
     Zover als we kunnen teruggaan in de geschiedenis, heeft er in alle samenlevingen een consensus bestaan dat het doden van medemensen een moreel kwaad is. Ook werden er altijd uitzonderingen aanvaard op die regel: het doden van mensen als straf voor hun misdaden of als zoenoffer voor de goden, of het doden van slaven, van vijanden, van rivalen, van oude nutteloze mensen, van misvormde baby’s, enzovoort. Over die uitzonderingen kunnen ethische discussies ontstaan en die kunnen dan zorgen voor een nieuwe consensus. Bij afwezigheid van zo’n consensus heeft het niet veel zin om over ‘moorden’ te spreken.

De hedendaagse betekenis van ‘moorden’
     De hedendaagse begrip ‘moorden’ - waarover dus wel een consensus bestaat - houdt onder andere in: roofmoord, moord uit haat, wraak of sadisme, het opzettelijk doden van burgers in een militair conflict, het uitroeien van mensen van het verkeerde ras, geloof, overtuiging of maatschappelijke klasse. Abortus valt niet onder die consensus. 

Oude praktijk, oude controverse
     Abortus arte provocatus is een heel oude praktijk. Ook de veroordeling ervan is oud. De eed van Hippocrates bevat de zinssnede: μοίως δ οδ γυναικ πεσσν φθόριον δώσω. (‘Evenmin zal ik een vrouw een instrument voorschrijven om een miskraam op te wekken.’) Vandaag bestaat er in ons land een meerderheid die abortus onder bepaalde voorwaarden niet moreel veroordeelt, of juridisch vervolgd wil zien, en een minderheid die dat wel doet. Die minderheid kan niet verplicht worden om tot abortus over te gaan, die meerderheid kan niet verhinderd worden om voor abortus te kiezen. De maatschappij is veroordeeld tot een compromis over de modaliteiten, maar het staat iedereen vrij om dat compromis in vraag te stellen, en aan te dringen op een nieuw compromis*. Die vrijheid komt iedereen toe, zowel de paus als leider van de katholieke kerk als, laat ons zeggen, Jan Danckaert, als rector van de Vrije Universiteit van Brussel.

Het schotschrift van Jan Danckaert
     De VUB van Jan Danckaert is een vrijzinnige universiteit. Laïcité oblige, zal de rector gedacht hebben, en hij schreef een driftig protest tegen de paus, en vóór abortus.
     Er staan in Danckaerts protest een paar argumenten waar ik ongeveer akkoord mee kan gaan. Een absoluut verbod op abortus zou het leven van duizenden vrouwen kunnen kosten of zou hun leven ‘somber en onleefbaar’ maken. Dat is zo. De Paus is naast kerkleider ook een staatshoofd. Als hij kritiek formuleert op onze wetten, kan dat als diplomatiek incident worden gezien, of, zoals de Chinese autoriteiten zouden zeggen, als een ‘inmenging in binnenlandse aangelegenheden.’ Onze premier heeft al in die zin gereageerd.

       Ook Danckaerts uitgangspunt kan ik billijken: ‘Het evenwicht tussen het recht van de vrouw om over het eigen lichaam te beschikken en de bescherming van de foetus hoort in balans te zijn.’ Als Danckaert dat uitgangspunt goed had laten bezinken, was hij misschien voorzichtiger geweest in zijn polemiek. Ik wijs hieronder op enkele van zijn bedenkelijke of zwakke uitspraken.

‘Laster’
     Danckaert begint al onmiddellijk met een valse noot: ‘Nu is de vrijheid van meningsuiting voor ons heilig, en ook de Heilige Stoel mag daarvan gebruikt maken. Maar wie lasterlijke beschuldigingen uit, doet niet langer aan vrije meningsuiting.’
  Dat is een verkeerde interpretatie van het wettelijke begrip laster. Als Jean-Marie De Decker zegt dat het ‘makkelijker is een hond rond een hotdogkraam te leiden dan een socialist rond een hoopje geld’ is dat geen laster. Als ik daarentegen zeg dat Frank Vandenbroucke indertijd die zes miljoen van de zwarte partijkas niet in brand heeft gestoken, maar in zijn zak, is dat wel laster. Als iemand beweert dat Danckaert een papenvreter is die elke morgen een pastoor tussen zijn boterham legt, is dat geen laster. Als ik daarentegen zeg dat de Brusselse rector betrokken is bij de moord op die Britse pastoor in Kalmthout, is dat wel laster.

‘Haatspraak’
     Om nog een andere reden viel de uitspraak van de paus volgens Danckaert niet onder de vrije meningsuiting. Wat de paus deed, was namelijk ‘het verspreiden van haat’. Goed, maar voor hetzelfde geld verpreidt Danckaert haat tegen de paus. Ik zie in dat argument alleen een reden om de wetgeving rond haatspraak af te schaffen. 

Wetenschappelijke consensus
     Bijzonder kwalijk vind ik volgende passus bij Danckaert: ‘Wij wijzen hier overigens nog eens op de wetenschappelijke consensus in ons land over de termijn waarbinnen abortus mogelijk moet zijn.’ Dit is een misbruik van het woord wetenschap. De wetenschap kan in geval van abortus alleen feiten en causale en statische verbanden vaststellen, uit de biologie, de psychologie, de sociologie. Dat is heel iets anders dan daar ethische of juridische conclusies uit trekken.
      Om mij tot de biologie te beperken: ik geef graag toe dat ik het interessant vind om te weten vanaf welk moment de foetus levensvatbaar is buiten de baarmoeder, vanaf wel moment hij pijn kan ervaren, vanaf welk moment afwijkingen kunnen worden vastgesteld. Zo weet ik ook graag dat een foetus van 12 weken - de Belgische limiet - ongeveer 6 cm groot is, en een foetus van 24 weken - de Nederlandse limiet - ongeveer 32 centimeter. Ik geef graag toe dat die feitenkennis mijn morele intuïtie beïnvloedt, maar ze kan een ethisch debat niet beslissen.
      Ook de statistiek interesseert mij. Hoe verhoudt zich de verspreiding van voorbehoedsmiddelen tot het aantal abortussen? Hoeveel vrouwen in ons land laten abortus uitvoeren? (Het zijn er ongeveer 20.000 tegenover 120.000 geboorten.) Hoeveel vrouwen gaan naar Nederland om een abortus te laten uitvoeren ná de 12de week? (Ongeveer 500). Maar dat verandert weinig aan het fundamentele debat dat Franciscus door zijn provocatie wou op gang brengen.

Baas in eigen buik
     ‘Het recht op abortus,’ schrijft Danckaert, ‘draait om niets anders dan het recht van de vrouw om autonoom te beslissen over haar eigen lichaam.’ Wat de grond van de zaak betreft, is dat een petitio principii: de vrouw mag zelf over een abortus beslissen omdat ze zelf over een abortus mag beslissen. Ze is baas in eigen buik omdat ze baas is in eigen buik. Daarmee wordt de vraag ontweken of de foetus een autonome persoon is, waar de vrouw niet zomaar ‘baas’ over is.
      Maar het beginsel 
baas in eigen buik is daarom niet waardeloos. Als maatschappelijk wordt afgesproken dat abortus toegelaten is, dán komt, in een moderne liberale visie, de concrete beslissing inderdaad aan de vrouw toe, en niet aan de vader, de familie, de pastoor, de arts of de wetenschappelijke expert. 

‘Daarom’
     ‘Het evenwicht tussen het recht van de vrouw,’ schrijft Danckaert, ‘en de bescherming van de foetus hoort in balans te zijn. Meer dan 30 jaar na de wet-Lallemand-Michielsen is het daarom tijd om de abortuswetgeving te versoepelen.’ Ik was als leraar heel verdraagzaam bij het verbeteren van verhandelingen. Maar als een leerling het woordje daarom op zo’n slordige manier gebruikte, plaatste ik daar in bruine of rode inkt een vraagteken bij, met het verzoek om de gedachte in een tweede versie zorgvuldiger te verwoorden.

Geschoffeerd’
      Niet alleen de artsen worden volgens Danckaert door de paus ‘geschoffeerd’, maar ook ‘België en zijn bevolking’, en wel omdat Franciscus zich het recht toe-eigende ‘om een wet van een democratisch land aan te vallen.’ Goed, je kunt inderdaad met enig recht stellen dat de artsen door Franciscus uitspraak ‘geschoffeerd’ werden, en dat je die uitspraak, met wat goede wil, een diplomatieke rel waard is. 
      Mais tout de même! Werd België geschoffeerd? Werd onze bevolking geschoffeerd? Werd ik geschoffeerd? Of zijn het sommige vrijzinnigen die doen alsof ze zich geschoffeerd voelen, terwijl ze zich in werkelijkheid van die hele paus, die niet eens over tankdivisies beschikt, heel weinig aantrekken? Heeft Danckaert zelf eigenlijk zo onrustig geslapen na de schofferende uitspraak van de paus? Ik vind die pathos eerlijk gezegd vermakelijk en betreur alleen dat Danckaert zich beperkt heeft tot het woord schofferen. Had hij niet minstens ook kunnen spreken van een kaakslag, van een knieval en van een dictaat?
     En wat die democratisch goedgekeurde wetten betreft, die staan niet boven kritiek verheven, of ze nu in het Belgische Parlement, de Nederlandse Tweede Kamer, de Israëlische Knesset of in de Hongaarse Landdag tot stand komen. Trouwens, als de Paus morgen weer eens kritiek heeft op het te strikte vluchtelingenbeleid van de Europese landen, zal er dan ook maar iemand spreken van een diplomatiek incident? Ikzelf zal dat in elk geval niet doen, al zal ik het inhoudelijk waarschijnlijk niet eens zijn met de Heilige Vader.

De zus van M.
     Genoeg over de Paus en over de vrijzinnige rector. Abortus is een kwestie waarover voor- en tegenstanders bijna nooit rustig kunnen discussiëren. Net als over Israël-Palestina kun je niemand van mening doen veranderen. Die meningen veranderen wel, maar niet door discussies. De eerste keer dat ik in mijn omgeving over abortus hoorde spreken, was toen de zeventienjarige zus van mijn vriendin M. zwanger was. De ouders van M. waren brave katholieken van de oude school, en levenslang tegenstanders van abortus. Toen hun dochter zwanger was, was hun mening in één week tijd helemaal veranderd. Nu vonden ze abortus voor hun dochter plots wel een goed idee. Er bestaat in die kwestie geloof ik een verschil tussen wat men dénkt te denken, en wat men écht denkt.
      Ik vertelde het voorval aan mijn vriendin R., zonder namen te noemen natuurlijk. ‘En,’ vroeg R., ‘is die abortus voor dat meisje goed verlopen?’. ‘Ja,’ zei ik. ‘Goed voor háár,’ zei R., met heel veel nadruk op ‘háár’. 

* Zie ook mijn twee vorige stukjes over abortus: hier en hier