vrijdag 24 oktober 2025

Democratie en 'rechtstaat'

     De NRC heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de politieke polarisering in Nederland. Tom Naegels vatte op zijn FB-pagina de belangrijkste conclusie samen:

Rechtse Nederlanders hechten vooral belang aan “de wil van de meerderheid” en vinden dat internationale verdragen, de rechtspraak, adviezen van experts of van de Raad van State die niet in de weg mogen staan. Linkse draaien dat om: democratie draait net om respect voor de rechtstaat, checks & balances, de rechten van minderheden. Nu zal dat voor een groot deel wel te verklaren zijn door het feit dat rechts op dit moment de meerderheid hééft en dus gefrustreerd is dat dat zo weinig oplevert, terwijl links moet rekenen op de instellingen om zijn tegenmacht te doen gelden. 

 

     Dat is niet alleen een perfecte samenvatting van het probleem, het geeft ook een geloofwaardige verklaring, die in de uitgebreide FB-discussie die volgde nog werd uitgebreid door Paul Cordy:

Het kan er natuurlijk ook mee te maken hebben dat rechts-populistische partijen pas zeer recent echt electoraal gewicht hebben. De hele omkadering van de rechtsstaat heeft vorm gekregen in het verleden, toen centrum- en centrumlinkse partijen het beleid bepaalden, en dat hele kader is dus ontworpen naar hun opvattingen. Binnen dat kader verdedigen die partijen hun erfenis, en ervaren de populistische partijen taaie weerstand om zelf de samenleving vorm te geven, wat die andere partijen vroeger wel konden.

     Met democratie bedoelen we meestal ‘liberale democratie’. De democratie verwijst naar de ‘wil van de meerderheid’ en de liberale omkadering moet ervoor zorgen dat er geen ‘dictatuur van de meerderheid’ ontstaat waar individuen het slachtoffer van zijn. Daarover zouden rechts en links het eens moeten zijn*.
      Historisch waren rechts-liberalen bang van die dictatuur van de meerderheid. Een meerderheid van bezitslozen kon zomaar een regering verkiezen die de bezittende klasse op ‘democratische wijze’ haar bezit afnam en verdeelde onder het volk. Er moest dus voor gezorgd worden dat een regering niet zomaar op een goede dag van alles kon beslissen. Het beleid moest onderworpen worden aan weloverwogen en op elkaar afgestemde wetten die zich hielden aan een juridische logica. En die wetten moesten weer in overeenstemming zijn met een Grondwet die je niet zomaar op stel en sprong kon veranderen. Die grondwet legde traditionele rechten en vrijheden vast waar niet aan te tornen viel: vrijheid van godsdienst, vrijheid van mening, iedereen gelijk voor de wet, en uiteraard onvervreemdbaar recht op eigendom …
     Oorspronkelijk was revolutionair én democratisch links veel meer gehecht aan de ‘wil van de meerderheid’ dan aan de liberale vrijheden. David Caute roept in zijn boek The Left in Europe Since 1789, de zogenaamde volkssoevereiniteit uit als de centrale gedachte van links. Van Lenin tot F.D. Roosevelt zie je het ongeduld waarmee ze de juridische beperkingen op de politieke besluitvorming aanschouwden, al trokken ze er niet dezelfde conclusies uit. Je voelt die linkse motivatie nog na in Elchardus’ magnum opus Reset. 
     In de loop van de twintigste eeuw heeft democratisch rechts – conservatief of liberaal – volkssoevereiniteit als ultiem beginsel aanvaard maar ze zag in de rechtstaat een belangrijk instrument om de rol van de overheid beperkt te houden. Toen Guy Verhofstadt nog een rechtsliberaal was, hanteerde hij het motto: ‘meer rechters, minder politici.’
     Wat is er veranderd? Waarom zijn links en rechts van plaats veranderd? Het korte antwoord is: mei ’68**. De studentenleiders hadden iets anders voor ogen, maar wat ze echt verwezenlijkten – 30, 40 jaar na dato – was een dominantie van het linksliberalisme. Het gedachtegoed vond zijn weg naar politieke partijen, naar de pers, naar de bureaucratieën, naar de academische wereld waar de technocraten van de binnenlandse en buitenlandse politiek worden gevormd, en ... naar de nieuwe rechters. Die ideologie werd door al die instanties ‘gebetonneerd’ om de term van Quinten Jacobs gebruiken.
      Hoe ziet die ideologie eruit? Tom Naegels formuleert in de discussie onder zijn FB-post een nogal linkse – en daarom consequente – samenvatting van die ideologie.

 Progressieven zien de sociale werkelijkheid als een optelsom van, vaak historisch gegroeide, vormen van machtsongelijkheid, die zich niet alleen expliciet maar vaak ook impliciet voordoen. De machtigste partij vindt altijd nieuwe manieren om zijn overwicht te doen gelden, is hun (onze) visie. Als je dan begrippen als “racisme”, “grensoverschrijdend gedrag”, “verkrachting”, “gelijkheid” zeer strikt en beperkend gaat invullen, geef je die machtigste de vrije hand om zijn zin te blijven doen ... Zodra een partij de parlementaire meerderheid heeft gehaald, kan er geen sprake zijn van ondemocratisch gedrag. En iedereen die zich toch slachtoffer voelt, tant pis.

     Het is een interessante zienswijze die ik als volgt interpreteer. Progressieven zien allerlei vormen van machtsongelijkheid die ten allen prijze moeten worden gecorrigeerd door de wetgeving, door het beleid, door de adviezen van sociologen en door de rechtbanken. En Naegels heeft het geluk dat veel van die wetgeving, veel van die sociologen, en veel van die rechtbanken ook naar die kant overhellen wat het voor het beleid moeilijk maakt om naar de andere kant over te hellen.
     Hebben we vandaag te maken met een ‘extreem uitgetrokken interpretatie vanwege de rechterlijke macht’, zoals Boudewijn Bouckaert beweert? ’t Is een kwestie die ik hier niet wil uitklaren. Ik lees in De Standaard een degelijk stuk van Joris van Cauter (7/10) maar ik lees ook het antwoord van Evelien de Kezel, Bruno Lietaert en Sammy Bouzoumita (17/10). Dat ziet er ook degelijk uit. Ik neem mij voor het boek van Quinten Jacobs te lezen. Misschien vind ik daar het antwoord***.
     Maar ondertussen wil ik op iets anders wijzen. Als ik de redenering van Naegels lees ontkom ik niet aan de indruk dat de ‘progressieven’ over veel maatschappelijke kwesties minder ‘juridisch’ redeneren dan conservatieven en rechtsliberalen. Die laatsten willen begrippen als racisme, grensoverschrijdend gedrag, verkrachting en gelijkheid inderdaad strikt en beperkend invullen. Dat is de essentie van het juridische denken. De burger moet beschermd worden tegen valse beschuldigingen van bijvoorbeeld racisme – doordat het begrip strikt omlijnd wordt. De progressief vindt dat we ook moeten kijken naar ‘hoe het slachtoffer zich voelt.’ Dat lijkt mij heel weinig juridisch. En dan heb ik nog niets gezegd over progressief beleid als ‘positieve discriminatie’ waarbij, als het zo uitkomt, niet iedereen meer 
gelijk is voor de wet. Dat lijkt mij pas een aanfluiting van de rechtstaat, zelfs als ze ‘democratisch’ is beslist. 


Over democratie zie ook mijn stukjes hier, hier, hier en hier.


** Mei 68 ... Ik hoop dat niemand dat leest als zou de studentenrevolte verantwoordelijk zijn voor de grondige mentaliteitswijziging die rond die tijd begon. Het was natuurlijk omgekeerd.


** Ter linkerzijde, en vanuit de magistratuur, hoor je soms dat de kwestie eenvoudig is omdat de bevoegdheden omschreven zijn. De wetgever stelt de wetten op, de uitvoerende macht bestuurt binnen dat kader, en de rechtbanken toetsen dat bestuur aan de wet. Alleen de wetgever en de uitvoerende macht kunnen hun bevoegdheid te buiten gaan. Rechtbanken kunnen alleen occasionele fouten maken. Juristocratie is een logische onmogelijkheid.


1 opmerking: