zondag 23 juni 2024

Susan Neiman: universalisme vs. identiteit


      Tegenover de huidige mode van woke stelt Susan Neiman in haar recente pamflet een aantal ouderwetse liberale waarden en als eerste daarvan behandelt ze het universalisme. Meer bepaald hekelt ze dat woke - de rechtse logica volgt van nodeloos mensen in hokjes op te delen (identity politics)- speciale rechten afleidt uit slachtofferschap (victimisme) - slachtoffers een superieure aanspraak op een eigen waarheid toekent (positionaliteit) - de Verlichting ten onrechte een racistische en kolonalistische mentaliteit toeschrijft (dekolonisatie).
      
Zoals Gerard Reve het ‘in grote lijnen’ eens was met God, ben ik het in dezelfde grote lijnen eens met Neiman. Bij de kleine lijntjes heb ik enkele opmerkingen. 

Identiteit
     Het universalisme van Neiman komt grotendeels tegemoet aan mijn foi du charbonnier van ouderwetse liberaal. Neiman begint echter haar uiteenzetting met een naar mijn smaak overdreven relativering van het begrip identiteit. Ze beroept zich op de bekende redenering dat onze identiteit noch onveranderlijk noch homogeen is. Wij zijn eerst kind, dan puber, dan volwassene. Wij zijn zoon of dochter en worden later vader of moeder. Wij zijn man of vrouw, blank of zwart, werkgever of werknemer, maar hebben daarnaast een politieke en godsdienstige overtuiging. We zijn burger van een land maar ook fan van een voetbalclub of van een muziekstijl. Dat zijn allemaal verschillende identiteiten.
     ’t Is waar natuurlijk. Maar voor het maatschappelijk functioneren zijn niet alle identiteiten even belangrijk. Mark Elchardus heeft vanuit een sociaal-democratische visie betoogd waarom specifiek de nationale identiteit belangrijk is voor een goed functionerende samenleving. Enigszins gelijklopend maar beter aansluitend bij mijn liberale geloof  is de korte verhandeling Identiteit van Boudewijn Bouckaert*. Daarin pleit hij voor een ‘liberaal nationalisme’ dat zich van het nationalistisch nationalisme onderscheidt door de onderschikking van de nationale volkswil aan de universele mensenrechten, de verwerping van het economisch nationalisme en de welwillende maar kritische houding tegenover supranationale instellingen.  

Daardoor, schrijft Bouckaert, ‘krijgt het liberaal nationalisme een kosmopolitische verdieping. De liberale ‘demos’ van de natiestaat is een springplank naar het kosmpolitisch humanisme. Hij moet wellicht nog voor een lange toekomst gekoesterd worden, want als de sprong dreigt te mislukken is het goed op de springplank terug te kunnen vallen.’

       Zowel Elchardus als Bouckaert vinden de natiestaat nuttig als eenheid om de verplichte solidariteit onder de burgers te organiseren. Maar aangezien die verplichte solidariteit voor de liberaal Bouckaert minder ver gaat dan voor de sociaal-democraat Elchardus, is het voor Bouckaert makkelijker om die op een grotere schaal mogelijk te achten. 

Internationale solidariteit
     Neiman claimt het begrip universalisme voor het linkse kamp.  De eerste zin van het hoofdstuk luidt: ‘Laten we beginnen met het idee van universalisme, dat ooit zo kenmerkend was voor links: internationale solidariteit was het wachtwoord.’ Voor mij wordt hier een grote sprong gemaakt van universalisme naar internationale solidariteit’. Ik denk daarbij dan aan de maoïstische jeugdkampen waar ik 50 jaar geleden aan deelnam. Als er Duitsers bij waren riepen we steevast voor elke maaltijd: Hoch / die / Internationale / Solidarität.
      Over die linkse invulling van het universalisme kreeg ik laatst een interessante reactie van Geraard Goossens. Die  verwees naar het lemma ‘Gauche’ in het abecdearimum van Gilles Deleuze. Ook Deleuze zag het universalisme in een erg links licht.‘

Je moet,’ parafraseert Goossens, ‘een onderscheid maken tussen een universele habitus, typisch voor links, en een egocentrische, typisch voor niet-links. Zo weet iedereen dat er in de wereld miljoenen mensen arm zijn en honger hebben. Links is degene die niet bereid is dit gegeven zomaar naast zich neer te leggen, maar vindt dat eerst en vooral dit 'structurele' probleem moet worden opgelost. Voor iemand die links is, is namelijk in eerste instantie de hele wereld van belang, pas dan Europa, pas dan het eigen land, daarna de eigen stad, dan de eigen straat en - helemaal op het laatst - het eigen individuele bestaan, tussen de eigen vier muren.Niet-linksen, zegt Deleuze, doen het op een tegenovergestelde manier. Zij gaan uit van hun eigen, private adres, blijven daar staan en vragen zich af wat er moet gebeuren opdat de voordelen die ze ervaren – niet arm zijn en geen honger hebben, bijvoorbeeld – kunnen blijven bestaan.’

     Het liberale universalisme is véél, véél minder ambitieus dan wat Deleuze aangeeft. Het houdt in dat je de regel Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook den ander niet universeel toepast, ook als die ander een vrouw, een homoseksueel, een medemens van kleur, of een bewoner van een ver, exotisch land is. Dát universalisme is genoeg om je verre te houden van het uitroeien van indianenstammen, het voeren van opium-oorlogen, en het opleggen van dwangarbeid aan Congolezen. Het sluit overigens de mogelijkheid van ambieuzere internationale solidariteit niet uit, want het liberalisme verplicht niemand tot een ‘egocentrische habitus’. Wie wil kan dus, mocht de Spaanse burgeroorlog zich herhalen, geheel vrijwillig als soldaat gaan vechten aan de zijde van Podemos of als verpleegster de gewonde strijders van Vox gaan verzorgen.

Kosmopolitisme
       ‘Kosmopolitisme’ is een besmet woord. Neiman vermijdt het. Het wordt vaak gebruikt om een culturele elite aan te duiden die niet hoog oploopt met de eigen nationale cultuur en in plaats daarvan een cultuur bij elkaar sprokkelt van overal ter wereld.  Elchardus spreekt van kosmopolieten als hij de multiculturalisten en de open-grenzers bedoelt. Onder Stalin en zijn opvolgers was het een codewoord voor Joden.

Fake universalisme
     Een socialistische klemtoon bij Neiman vindt men ook in haar kritiek op het fake universalisme. Daarmee bedoelt ze het ‘neoliberale imperialisme dat ons in naam van corporate globalism ervan probeert te overtuigen dat de sleutel tot het menselijke geluk een universeel grootwarenhuis is.’
      Het liedje klinkt mij bekend in de oren. de Derde Wereld wordt door de imperialisten misbruikt als grondstoffenleverancier, als vestigingsplaats voor multinationals en, stel je voor, als afzetgebied. ’t Is vooral die laatste kritiek die mij zo eigenaardig lijkt: dat men de mensen in de Derde Wereld ongelukkig zou maken door hen mobiele telefoons, televisietoestellen, elektrische apparaten en gemotoriseerde voertuigen te verkopen.

Tribalisme
     Neiman plaats het universalisme van de verlichting tegenover het ‘tribalisme’ – de stammentaliteit. Historisch heeft dat niet veel zin. Om nogmaals Bouckaert te citeren: ‘Sinds een duizendtal jaren speelt de tribaal-etnische ‘demos’ geen rol meer in het Europese politieke leven**.’ Maar aangezien de mensheid vele duizenden jaren in stamverband heeft samengeleefd kunnen we niet uitsluiten dat identitaire denkwijzen teruggaan op evolutionair ingesleten tribale reflexen. Dat kan echter niet de verklaring van Neiman zijn voor wie evolutionaire psychologie niet veel meer is dan als wetenschap gepresenteerde charlatanerie.
     Uiteindelijk blijft het begrip tribalisme dan alleen overeind als metafoor, als een verzamelbegrip voor alle soorten nationalisme, religieuze sektevorming, traditionele normen in niet-Westerse samenlevingen, verzuilde instellingen (de ‘moderne massa-partijen’) en nu dus ook voor actieplannen van minderheden met specifieke noden. Als men die onder de noemer van tribalisme wil onderbrengen, vooruit, maar het zal niet veel verhelderen.

Essentialisme
     In haar pleidooi voor het universalisme haalt Neiman de woorden aan van de conservatief Joseph de Maistre die in 1797 schreef: ‘Er bestaat in deze wereld niet zoiets als een mens. Ik heb in mijn leven Fransen ontmoet, en Italianen en Russen, enzovoort. Ik weet zelfs, dankzij Montesquieu, dat men een Pers kan zijn. Maar wat de mens betreft, beweer ik stellig dat ik die in mijn leven nooit tegengekomen ben. Als hij bestaat is, is het buiten mijn weten om.’ Neiman gaat daar natuurlijk niet mee akkoord.
     Hiermee komen we in een moeilijke filosofische discussie terecht. Identiteitsdenkers beweren dat er niet zoiets bestaat als dé mens, en universalisten beweren dat er niet zoiets bestaat als dé Fransman, dé Italiaan en dé Rus. Ze verwijten elkaar ‘essentialisme’ en dat is, geloof ik, in de filosofie een even groot scheldwoord als ‘dualisme’. Ik sta hier eerder aan de kant van de universalisten, maar ik ga daar geen ruzie over maken als ik een geschoolde filosoof tegen het lijf loop.

 * Het opstel van Bouckaert kan men hier ophalen. 
** Het Germaanse tribalisme is na de vroege middeleeuwen vervangen door religieuze en territoriale structuren. Tegen de tijd van de verlichting bleef daar niet veel meer van over. Dat is anders als we kijken naar de Atheense maatschappij van de 5de  en de 4de euw voor christus. Popper verwijt Plato dat zijn staatstheorie gericht is tegen de vernieuwende open maatschappij van Athene die pas vrij recent een einde aan het tribalisme had gemaakt)

1 opmerking:

  1. Dit is een moeilijk debat. Maar jouw artikel geeft een helder beeld van de standpunten van Neiman. Vaak behandelt dat dualisme (identitair-universeel mensbeeld) een wensdenken van de auteurs. Ik vind het ook goed dat er inzichten uit de neurobiologie worden betrokken.

    BeantwoordenVerwijderen