In zijn boek In de ban van Wij en Zij onderzoekt moraalfilosoof Patrick Loobuyck het diepgewortelde wij-zij-denken dat menselijk gedrag stuurt. Mensen maken instinctief onderscheid tussen wie bij 'ons' hoort en wie 'zij' zijn, wat dagelijks zichtbaar is in acties zoals vlaggen ophangen of posts delen op sociale media. Dit tribale mechanisme versterkt groepsidentiteit, maar leidt vaak tot polarisatie en eenzijdige standpunten in publieke debatten, die Loobuyck vergelijkt met supporters bij een voetbalwedstrijd: emotioneel en vooringenomen.
Toch benadrukt hij ook de positieve kanten van groepsgevoel, zoals het bevorderen van sociale cohesie, actief burgerschap en betrokkenheid in diverse samenlevingen. Loobuyck introduceert 'combinatiedenken' als alternatief, een benadering die oproept om de comfortzone van wij-zij-denken te verlaten. Door meningsverschillen te omarmen en meerdere perspectieven te onderzoeken, kunnen we constructiever discussiëren en polarisatie verminderen.
Het boek biedt de lezers stevige handvatten om met een open, nieuwsgierige houding het publieke debat te benaderen, waarbij verschillen niet worden weggevaagd, maar juist bijdragen aan samenwerking en wederzijds respect. Loobuyck, hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen, baseert zijn pleidooi op filosofische inzichten en praktische voorbeelden, wat het boek zowel toegankelijk als prikkelend maakt.
Ik heb voor de zekerheid het boek ook zelf gelezen. Wat volgt zijn enkele losse bedenkingen die tijdens het lezen bij mij opkwamen. Ik begin met het onderdeel van het boek waar ik het minst mee eens ben - dat over de multiculturele polarisering. Daarna ga ik over op de de delen van het boek die mij als opiniestukkenlezer en -schrijver het meest interesseren: hoe we met elkaar discussiëren en hoe we met elkaar en zouden kunnen discussiëren over controversiële onderwerpen*.
Als Loobuyck het over ideologische diversiteit heeft (hoofdstuk 3 en 4), kan ik het grotendeels met hem eens zijn. Wij bevinden ons dan op het meta-niveau. We plaatsen óns boven de ideeënstrijd. Het gaat niet om de inhoud van de ideeën, maar over de manier waarop over die inhoud kan worden gediscussieerd. Misschien is Loobuyck progressief, en ikzelf conservatief, maar dat doet op dat moment niet ter zake.
In de passages over nationalisme versus multiculturalisme (voornamelijk hoofdstuk 2) gaat het échter wel over de inhoud. Op elke bladzijde voel ik dat Loobuyck in het kamp zit dat niet het mijne is. En aangezien het gelijk van beide kampen een kwestie van proporties is, en Loobuyck voorzichtig blijft, voel ik mij bij het lezen van die stukken weliswaar ongemakkelijk, maar ik krijg niet veel kansen om in de tegenaanval te gaan.
Je zou het meningsverschil tussen Loobuyck en mij zo kunnen samenvatten. Ik denk dat het ‘rootisme’ van de niet-westerse migranten– de neiging om hun identiteit te bepalen op grond van hun biologische, culturele en religieuze afkomst – het belangrijkste obstakel is voor de integratie. Loobuyck schijnt daar anders over te denken. Volgens hem is vooral het ‘antirootisme’ van de westerse bevolking, het zogenaamde ‘cultureel racisme’, het grootste probleem. Het is een onmogelijke, onvruchtbare en onvermijdelijke discussie.
Loobuyck wil – dat geeft hij zelf aan – zoveel mogelijk zijn eigen ideologie op de achtergrond te houden. Hij loopt niet hoog op met extremisten die ongebreideld wij-zij-denken hanteren, maar hij probeert onbevooroordeeld te spreken over gematigde multiculturalisten en gematigde nationalisten, zodat geen van beide kampen zich beledigd moet voelen. Maar hij slaagt niet helemaal in zijn opzet. Neem bijvoorbeeld de alinea waarin hij spreekt over ‘nativistisch nationalisme’.
Dat is een discours dat een strikt onderscheid maakt tussen de cultuur van autochtonen (natives) en die van nieuwkomers, die als een bedreiging wordt gezien. Radicaal- en extreemrechtse populistische en identitaire politieke partijen en bewegingen maken gretig gebruik van het nativistisch nationalistisch vertoog, maar het sijpelt ook door in het mainstream discours van gematigde politici en opiniemakers. Dat voedt de polarisatie in de samenleving en creëert een ‘wij versus zij’-mentaliteit … Deze nativistische visie op nationalisme gaat hand in hand met het idee van assimilatie, waarbij het overnemen van de dominante culturele gewoontes wordt gezien als een teken van goed burgerschap, patriottisme en betrokkenheid bij de natie. Degenen die zich weigeren aan te passen kunnen te maken krijgen met publieke veroordeling, discriminatie, sociale uitsluiting en zelfs het verlies van bepaalde rechten. Denk aan de herhaalde publieke discussies over hoofddoeken en boerkini’s, waarbij moslimvrouwen die hun religieuze overtuigingen uitdrukken, vaak worden geconfronteerd met sociale stigmatisering en beperkingen op hun godsdienstvrijheid. Omgekeerd worden degenen die zich wel aanpassen, geprezen als voorbeelden van geslaagde integratie.
       Hier is veel waar ik mij als gematigde conservatief het hoofd aan kan stoten. ‘Nativistisch nationalisme’ is om te beginnen een scheldwoord. Als dat nativistisch nationalisme inderdaad aanwezig is in het ‘mainstream discours van gematigde politici en opiniemakers, dan zou ik daar best wel eens enkele voorbeelden van willen zien.’ Als ik heel, heel lang nadenk, dan kom ik uit op CD&V-politicus Hendrik Bogaert die acht jaar geleden een boekje schreef waarin hij een verbod op hoofddoeken bepleitte**. Ik concludeer hieruit dat Loobuyck het begrip ‘nativistisch nationalisme’ veel ruimer afbakent dan ik dat zou doen.
     De rest van de Loobuycks redenering is gericht tegen ‘assimilatie’ zijnde ‘het overnemen van de dominante culturele gewoonten.’ Wat is daar mis mee? ‘Degenen die zich wel aanpassen worden geprezen als voorbeelden van geslaagde integratie.’ Welja, ik vind dat die mensen best geprezen mogen worden, al is het misschien tactvol om dat niet te nadrukkelijk te doen. Maar ik zou het minstens inwendig toejuichen als steeds minder moslima’s een hoofddoek of een boerkini dragen. Hoofddoeken en boerkini’s kunnen inderdaad, zoals Loobuyck schrijft, een religieuze overtuiging uitdrukken, maar ze kunnen ook iets anders uitdrukken. En als het stigmatiseren van hoofddoeken de samenleving zorgt voor polarisatie, dan geldt dat ook voor het dragen ervan.
    Natuurlijk kan er met assimilatie van alles fout lopen. Er kan ‘sociale stigmatisering’ en zelfs dwang worden ingezet. Ik heb het zelf ook lang een kwalijke term gevonden. In de slogantaal van mijn jeugd: integratie ja, assimilatie nee. Maar de lectuur van Paul Collier*** heeft mij van mijn negatief oordeel over assimilatie afgeholpen. 
Discussiëren
Ideologie
      Een van de redenen waarom men een ideologie aanhangt, is omdat men tot een bepaald kamp wil behoren. Maar dat is niet de enige reden – en zeker niet de enige reden waarom men precies dat kamp gekozen heeft. Je komt ook bij een ideologie terecht omdat je door aanleg, opvoeding, levenservaring, lectuur, en bezinning ervan overtuigd bent geraakt dat die ideologie het beste overeenkomt met je eigenbelang, met je persoonlijke waarden en met je inzichten over hoe de wereld in elkaar zit. 
Ideologisch discussiëren
     De kans dat je ideologie na een bepaalde leeftijd nog zal veranderen is klein en dan nog zou dat een langzame ontwikkeling zijn. Bij discussies tussen ideologisch overtuigden, zal niemand van mening veranderen. Toch zou je ter wille van de beschaving moeten doen alsof. En het beste is als je beseft dat je doet alsof, anders zou je je nodeloos kunnen opwinden.
Oneliners of argumenten
    Oneliners en grappen in een discussie zijn bedoeld om medestanders of toeschouwers aan het lachen te brengen. Dirk Holemans schreef in De Standaard : ‘Fastfood is het nieuwe roken. Overheid moet fabriekseten streng reguleren.’ Rik Torfs reageerde met een grap: ‘Is het nu zo moeilijk om de mensen met rust te laten? Ze mogen de verkeerde partner kiezen, ze mogen voor Groen stemmen. Laat ze dan ook eten wat ze willen.’ Ik heb een stukje geschreven waarin ik op de argumenten van Holemans inga. Daarmee doe ik alsof ik hem wil overtuigen dat althans sommige van zijn argumenten onjuist zijn. Maar ik ben die tegenargumentatie al weer vergeten, terwijl ik mij de grap van Torfs nog even zal herinneren.
Du choc des idées …
     Twee keer in zijn boek haalt Loobuyck Nicolas Boileau aan die ooit gezegd heeft: ‘Du choc des idées jaillit la lumière.’ Het was een lievelingscitaat van mijn vader. Dat is vooral waar als het om praktische discussie gaat. In het geval van ideologische discussies  kan het licht misschien gaan schijnen bij toeschouwers die vooraf geen sterke mening hadden. Bij de deelnemers aan de discussie zal dat zeldzaam zijn.
Polarisatie
     De maatschappelijke ‘polarisatie’ is een centraal thema in het boek. Het woord komt 98 keer voor in de tekst. Loobuyck noemt het een verschijnsel ‘van alle tijden’ maar, merkt hij op, met de sociale media is het voor velen een ‘festijn’ geworden. Hij heeft gelijk. En met festijnen moet men oppassen. Te gulzig eten en drinken is niet goed voor ons. 
Doelpubliek
     Loobuyck zal ook wel begrijpen dat de hevigste klavierridders zijn boek niet zullen lezen. Hij richt zich dus tot het doelpubliek dat zijn raad het minste nodig heeft: de mensen die vanzelf al het debat op een beschaafde manier willen voeren. Dat is het ‘wij’ waar ikzelf graag toe wil behoren.
Netiquette
     Als filosoof gaat Loobuyck in op de diepe vragen. Waar komt polarisatie vandaan? Vanuit welke mentaliteit moet een discussie worden gevoerd om vruchtbaar te zijn? Het is geen handleiding met veel ‘tips en trucs’. Mocht ik zelf zo’n handleiding schrijven, dan zou ik de aandacht trekken op enkele praktische regels, zoals 
- Op de pagina van iemand anders dient men zijn toon te matigen.
- Begin je reactie nooit met
- Als je schrijft – vanachter het veilige scherm – moet je niet agressiever formuleren dan als je zou spreken. Je moet veeleer omgekeerd te werk gaan want wat je schrijft kan ongewild agressiever overkomen dan het is bedoeld.
- Pas op met het stellen van vragen. Je discussiepartner kan die als een passief-agressieve valstrik beschouwen. Soms helpt zelfs de cliché toevoeging ‘eerlijke vraag’ niet.
- Blijf bij het oorspronkelijke thema. Wil je per sé een nabijgelegen onderwerp in de discussie betrekken, dan geef je best toe dat je ‘off topic’ gaat.
Dat zijn praktische regels om je discussiepartner niet te irriteren. Als dat wel je doel is, moet je natuurlijk het tegenovergestelde doen.
Leesvaardigheid
       De volgende netiquette regel is voor gevorderden. Wie iets schrijft zal vaak verkeerd begrepen worden en misverstanden in discussies zijn legio. Dat kan een aansporing zijn om je eenvoudiger uit te drukken, rechtlijniger op het doel af te gaan, overbodige nuances te laten vallen en ironie achterwege te laten. Het is zeker een reden om zelf aandachtiger de teksten van je opponenten te lezen alvorens te reageren. Haast, fanatisme, vooroordelen, eenzijdigheid, onwetendheid, domheid en slecht humeur zijn de grootste obstakels voor een goede leesvaardigheid in een polemische context. Zelf voel ik mij niet boven die gebreken verheven, maar ik probeer er nooit meer dan drie te combineren. Wie dat wel doet, beschouw ik niet als een interessante discussiepartner. 
Soorten disputanten
In navolging van de Amerikaanse filosoof Jason Brennan maakt Loobuyck in zijn boek een aardig onderscheid tussen verschillende types van democratische burgers: hobbits, hooligans en vulcans.
De hobbits hebben weinig politieke kennis en zijn niet politiek geëngageerd. Als hen toch gevraagd wordt naar hun politieke mening en voorkeur, volgen ze op een voorspelbare manier de groep waarmee ze zich identificeren: de subcultuur, de religieuze gemeenschap, de etnische gemeenschap of de sociale klasse … Vervolgens zijn er de hooligans. Zij zijn wel politiek geëngageerd, hebben meer politieke kennis en identificeren zich met een politieke partij. Zij zijn echter nog meer dan de hobbits vatbaar voor een vorm van groepscognitie.Volgens Brennan zijn de meeste politiek geëngageerde mensen – of ze nu politicus, partijmilitant of activist zijn – in dat bedje ziek … Mensen die politiek geïnteresseerd zijn en erin slagen om rationeel en emotioneel onthecht deel te nemen aan het debat, noemt Brennan vulcans – naar de fictieve buitenaardse soort uit Star Trek, bekend door Mister Spock en hun nadruk op logica, zelfdiscipline en het onderdrukken van emoties. Dit type is zeldzaam. Ze nemen meningsverschillen serieus en gaan niet automatisch uit van domheid, slechtheid of egoïsme bij iedereen die het oneens is met hen.
     Zelf ben ik het alle drie. Als hobbit volg ik de politiek maar van in de verte, als hooligan identificeer ik mij als liberaal-conservatief en N-VA-supporter, en als vulcan en in discussies tast ik vaker naar logica dan naar grote emoties.
     En net zoals er voorgewende ongebondenheid bestaat, kom je ook wel eens voorgewend vulcanisme tegen. Ik weet niet of ik er mijzelf schuldig aan maak, maar ik heb het al bij anderen vastgesteld – bijvoorbeeld als het over terreuraanslagen gaat****. 
Patiënt – priesters – partners
     Een ander leuk onderscheid dat Loobuyck maakt – dit keer zelf gevonden – betreft de patiënt-priester-partner indeling. Waar hobbits, hooligans en vulcans zich onderscheiden door hun temperament, wordt dit keer het verschil in doelstelling bekeken.  Het woord ‘patiënt’ is gekozen vanwege de beginletter ‘P’, maar eigenlijk wordt de ‘arts’ bedoeld. 
[De arts] gebruikt het debat om ‘anderen te genezen van hun verkeerde opvattingen. Je bent rotsvast overtuigd van je eigen gelijk en probeert met alle middelen de ander daarvan te overtuigen. Vaak roep je daarbij de hulp in van de wetenschap, feiten en cijfers, terwijl je de gegevens van de ander als onbetrouwbaar afdoet. De opvattingen van de ander worden gezien als het resultaat van denkfouten die rechtgezet moeten worden … [De priester] richt zich op het bevestigen en het versterken van de eigen groep en het mobiliseren van de achterban. Net zoals een priester die preekt, richt je je vooral tot gelijkgestemden. Het doel is niet om andersdenkenden te overtuigen, maar om te laten zien waar jij en jouw groep voor staan en hoe zich dat onderscheidt van anderen. Dat gebeurt vaak door het ridiculiseren van de tegenpartij en het gebruik van emotioneel geladen taal … [De partner] neemt deel aan het publieke debat met de intentie om te leren en nieuwe perspectieven te verkennen. Je vertrekt niet vanuit de overtuiging dat jouw standpunt onbetwistbaar juist is en alle anderen ‘ziek’ en ‘fout’ zijn. Dit model vraagt om bescheidenheid, nieuwsgierigheid en een open houding tegenover de waardevolle inzichten en ervaringen die anderen kunnen inbrengen. Het vereist ook bereidheid om je eigen standpunt te heroverwegen.
      Loobuyck betwist niet dat de arts en de priester elk hun waarde hebben, maar de eerste, laten we er geen doekjes om doen, is een pedante betweter en de tweede, we moeten een kat een kat noemen, is een militante deugpronker. De partner daarentegen overstijgt de wij-zij-schema’s, overweegt andere perspectieven, laat ruimte voor kritische reflectie en dialoog en bevordert het democratisch samenleven.
     Weer herken ik iets van de drie types in mijzelf. Het minst identificeer ik mij met de priester. Ik voel geen grote behoefte om te laten zien waar ‘ik en mijn groep voor staan.’ Maar het is onvermijdelijk dat mijn blogjes vooral gelezen worden door gelijkgestemden. Het is voor iedereen die schrijft moeilijk om los te komen van zijn publiek. Het beste herken ik mij in de betweterige arts die ‘de denkfouten van de ander wil rechtzetten,’ waarbij de ziekte van de patiënt mij meer interesseert dan zijn persoon. Ik ben niet van de holistische artsenij.
      Voor de roeping van partner – met de blijvende ‘intentie om te leren en nieuwe perspectieven te verkennen’ – ben ik helaas te oud en te cynisch. Ik neem wel graag kennis van die andere perspectieven als die in de vorm komen van korte artikels of essays. Als ik daarentegen een diepgaand boek wil lezen, kies ik liever iets dat dichter bij mijn wereldbeeld aansluit. In mijn voordeel zij gezegd dat ik niet ver meega in ‘de overtuiging dat mijn standpunt onbetwistbaar is.’  Dus hoor ik toch een beetje in het partnerschap-model thuis. 
P-P-P-P-P-P-P-P-P
     Voortbouwend op PPP-constructie van Loobuyck heb ik een wat cynischer lijst van P-woorden bij elkaar gezocht.
      Pedante pedagoog. Legt graag iets uit waarvan hij denkt dat hij het begrepen heeft. Als het nodig is, geeft hij daarbij ook de grenzen aan zijn kennis aan, zodat men niet denkt dat hij álles begrepen heeft of dat álles gemakkelijk te begrijpen valt. Een leraar mag pedant zijn, maar hij mag kennis niet als afgesloten geheel voorstellen.
     Partizane polemist. Zijn denkproces komt op gang als hij verkeerde stellingen, argumenten of conclusies tegenkomt. Hij gelijkt op de man die door zijn vrouw naar bed wordt geroepen en antwoordt: ‘Wacht nog even. Iemand beweert hier iets op internet dat verkeerd is.’ Als hij niet blind is, ziet hij de denkfouten van links en van rechts, maar hij reageert bij voorkeur op die van de tegenpartij. Hij wordt gedreven door de esprit de contradiction. Hij stelt voortdurend de vraag: is het wel waar wat die en die beweert. Of wat hij zelf denkt: zie volgende categorie.
     Piekeraar. Is zelfkritisch. Hij botst op een feit of mening die niet past bij wereldbeeld wereldbeeld, maar waar hij niet meteen de ‘fout’ zie. Dan begin hij te piekeren. Zit de fout misschien in zijn wereldbeeld? De ene keer levert dat gepieker een stukje op, de andere keer niet.
      Parentheseschrijver. Zoekt de marge van het debat op en maakt kanttekeningen. Wat hij schrijft lijkt op een reeks voetnoten. Als iedereen over de grote lijnen schrijft, concentreert hij zich op details. Als iedereen over details schrijft, herinnert hij aan de grote lijn.
     Pietlut. Deelt speldenprikken uit, vooral indien hij ook een partizane polemist is. Dat is tegelijk zijn zwakte als zijn sterkte. Het is een zwakte omdat hij geen bres slaat in de muur van de tegenpartij, maar hoogstens wat krasjes aanbrengt. De opponent kan dat pietluttige krasje negeren, of het gemakkelijk opvullen met betere argumenten en formuleringen. Die speldenprikken kunnen ook een sterkte zijn omdat de ideologie van veel mensen meer op een tros ballonnen dan op een vesting lijkt. Het marxisme-leninisme van mijn jeugd had zowel iets van een tros ballonnen als van een vesting. De constructie bezweek zowel onder de mokerslagen van Karl Popper als onder de speldenprikken van Karel van het Reve. De pietlut is voor mij overigens niet hetzelfde als een pietje precies die plezier schept in gevit.
    Prozaïst. Is iemand die, zonder daarom een begaafd stilist te zijn, zijn best doet om leesbaar te schrijven. Hij weet welke woorden, wendingen, structuren, herhalingen en overgangen lelijk zijn en probeert sommige daarvan te vermijden, zonder daarbij het fanatisme van Flaubert als voorbeeld te nemen. Bij het herlezen van zijn tekst zoekt hij naar plaatsen waar de tekst hapert en probeert die met geduldig timmerwerk te herstellen of te camoufleren. Als hij citaten gebruikt van anderen, moet hij zich geweld aandoen om die niet te herschrijven.
     Pronker. Acht het niet beneden zich om te laten zien dat hij wel eens een goed boek leest, en dat hij daarbij zelf ook wel eens nadenkt. Hij laat zich niet afschrikken door de gedachte dat anderen veel meer en veel betere boeken lezen. Ook weet hij, als hij verstandig is, dat je niet mag overdrijven. Pronken mag niet ontaarden in pralen.
     Plezierscribent. Is in de stukjesschrijverij vergelijkbaar met de plezierdichter. Hij probeert bij het schrijven een plezierige toon te vinden. Hij gedraagt zich als de populaire leraar, met een af en toe een grapje, een plaagstoot, een anekdote of wat luchtig cynisme.
      Particuliere stem. Is een zelfdenker. Hij wil niet per se origineel zijn in zijn meningen want hij weet dat die weg leidt naar excentrieke onzin of groteske overdrijvingen. Anderzijds wil hij niet louter herhalen wat anderen, of hijzelf, al eerder hebben gezegd. Hij zoekt dus naar een particuliere invalshoek: een vergeten argument, een niet eerder gelegd verband, een afwijkende formulering, een minder voor de hand liggende sneer. Daardoor wordt de particuliere stem ook snel een pietlut en een parentheseschrijver. Sommige van zijn lezers zullen vinden dat hij zich in bijkomstige aspecten verliest. Anderen zullen over de particuliere kenmerken heen lezen en alleen vaststellen dat de conclusies originaliteit missen en gemeengoed zijn binnen de ‘rechtse’ dan wel de ‘linkse’ ideologie.
     Het zijn allemaal categorieën waar ik mijzelf heel goed in herken.  
Discussies over Gaza verlopen in mijn ervaring vaak, hoe zegt men dat weer, suboptimaal. Valt daar iets tegen te beginnen?
 Bijleren, overtuigen en nadenken
     Loobuyck vindt de ideale discussie die waarbij aan het einde de twee partijen verklaren: ‘Ik heb veel bijgeleerd.’ Ik vind de ideale discussie die waarbij de ene partij  tegen de andere zegt: ‘Nu zie ik het: jij hebt gelijk.’ Het is niet duidelijk welke opvatting over de ideale discussie het meeste blijk geeft van naïviteit. Julien Benda was al blij als een van de opponenten zei: ‘Les arguments de mon adversaire sont très forts. Il me faut quelques jours pour y réfléchir.’ Hij verwees geloof ik naar een protestantse theoloog die in aanwezigheid van de Franse koning Henri IV een discussie voerde met een kardinaal van de katholieke kerk. 
Overtuigen en verkopen
     Facebookvriend Dre Driesen leerde mij de stelregel van handelsreizigers en verkopers: gewonnen discussie is verloren verkoop. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste zal de potentiële klant verbitterd zijn omdat hij in de discussie een nederlaag heeft geleden. Ten tweede zal hij zich schrap zetten omdat hij zich onder druk gezet voelt. Daarom geeft Boorman – zie Lijmen – de raad om klanten de indruk te geven dat je ze eigenlijk liever helemaal niéts wil verkopen. Ze gaan dan misschien iets kopen louter om je dwars te zitten.  
Evolutionair bepaald
      In zijn eerste hoofdstuk legt Loobuyck uit dat ons wij-zij denken evolutionair bepaald is. Wij denken als leden van een stam. We zijn voortdurend beducht voor een vijandige stam in de buurt. Dat is niet alleen waar, het is ook geruststellend. Ik behoor tot de conservatief-liberale stam die voortdurend beducht is dat de socialistische of links-liberale stam ons weer een loer zal draaien. Als ik bij mijzelf polemische tendensen voel opkomen, moet ik niet beschaamd zijn: het is de schuld van de evolutie. Dat heeft iets geruststellends. Omgekeerd mag ik mij niet al te boos maken als ik bij leden van de andere stam polemische tendensen vaststel. Ook zij zijn kinderen van de evolutie. Het is een reden om me niet overdreven vijandig op te stellen.
Hogere eisen – academische vrijheid - pseudowetenschap
     Het is logisch, en door onderzoek bewezen, dat we hogere eisen stellen aan een argumentatie die tot een voor ons onaangename conclusie leidt, dan aan een die onze mening bevestigt. Dat is een belangrijke reden om een bijzonder grote marge te voorzien voor academische vrijheid en tolerantie. Met verwijten van ‘pseudowetenschap’ en ‘flawed research’ moet men heel voorzichtig zijn. ‘Academici en wetenschappers zijn vaak net zo tribaal ingesteld als anderen,’ schrijft Loobuyck.
      In de sociale en geesteswetenschappen zijn veel premisses en conclusies controversieel en de gebruikte methodologie – experimentele en statistische methodes, veralgemening tot concepten, enzovoort –   hebben hun beperkingen. Telkens als ik iets lees van taalsociologen, Orhan Agirdag bijvoorbeeld, denk ik bij mezelf: pseudowetenschap! Mocht ik een expert zijn, dan zocht ik alle fouten en beperkingen in zijn onderzoek op, en publiceerde ik daarover. Maar ik zou niet snel een petitie ondertekenen om zijn ontslag te eisen, of om te vragen dat een artikel van hem wordt ingetrokken wegens ‘flawed research’.
       Helaas vrees ik dat we allemaal grenzen hebben aan onze tolerantie. Mocht de Gentse universiteit bijvoorbeeld de afdeling Gender en Diversiteit sluiten, en daarvoor, heel slim, budgettaire redenen inroepen, dan zou ik ook geen petitie tekenen om die afdeling open te houden. 
Zelfkritiek
      Het is eveneens logisch, en door onderzoek bewezen, dat we de minst hoge eisen stellen aan onze eigen argumentatie. Wij lijden aan zelfoverschatting. Wij zijn niet alleen dol op onze conclusie; we zijn ook trots op onze onderbouwing ervan. En zelfs zónder trots zijn we blind voor onze redeneerfouten, zoals we blind zijn voor onze spelfouten: hoe vaker we een eigen tekst herlezen, hoe beter de fouten zich camoufleren.
     Dat gebrek aan zelfkritiek is niet erg. Er zal altijd wel iemand anders op onze fouten wijzen. En met te veel zelfkritiek zouden we misschien niéts meer durven zeggen, schrijven of denken. Met alleen twijfel komen we er niet. Het kan echter ook goed zijn voor de discussie om wat zelfkritiek in de eigen toon te laten doorklinken en bijvoorbeeld toe te geven dat je bepaalde zaken niet goed kent of begrijpt. De gevolgen kunnen dan tweeërlei zijn. Sommige opponenten ruiken bloed en vallen aan, terwijl andere een stap achteruitzetten en je betoog een tweede keer bekijken. Het helpt om te zien met wie het de moeite waard is om het debat aan te gaan. 
Intellectuele eerlijkheid
     Vanwege ons evolutionair tribalisme, onze variërende eisen aan argumentatie en onze zelfoverschatting, is ‘intellectuele eerlijkheid’ een moeilijk te bereiken ideaal. Daarom 
- Wees mild voor zogenaamde drogredenen van anderen, en streng voor die van jezelf.
- Ga bij het herlezen van je tekst na of je in je haast geen dingen geschreven hebt die je eigenlijk zelf niet gelooft.
- Omgekeerd, suggereer niet te snel dat je discussiepartner zelf niet gelooft wat hij schrijft.
‘Moral high ground’
     In discussies is het beter om niet ostentatief de ‘moral high ground’ in te nemen door je opponent te slechte bedoelingen in de schoenen te schuiven. We mogen niet te gemakkelijk veronderstellen dat we zelf moreel superieur zijn en dat onze opponent moreel inferieur is. Moraliteit is in de eerste plaats een kwestie van gedrag. Stalin was een immoreel monster, maar dat betekent niet dat iemand die Stalin goedpraat, zoals de dichter Charles Ducal, ook een immoreel monster is. 
Is-ought
     Loobuyck haalt verschillende keren de ‘is-ought gap’ aan. Er is een fundamentele tweedeling tussen ‘wat is’ en ‘wat we zouden moeten doen.’ Het ene valt niet af te leiden uit het andere. Uit de feiten alleen kun je geen morele conclusies trekken**. En hoewel alle mensen ongeveer dezelfde morele waarden delen, hanteren ze een heel andere rangschikking van die waarden, waardoor meningsverschillen niet met een algebraïsche vergelijking kunnen worden opgelost.
     Zelf ben ik geneigd om in discussies een driedeling toe te passen: 
- feiten;
- oorzakelijke verbanden tussen die feiten en mogelijke gevolgen ervan in de toekomst;
- morele waarden die met die feiten en gevolgen in verband staan.
En bij complexe discussies – economische hervormingen – is het nog veel moeilijker omdat de selectie van de feiten en de speculatie over verbanden vaak slechts langs een globaliserende theorie kunnen worden benaderd.
Doel en middelen
      Een andere manier om discussies te bekijken of te sturen is een onderscheid te maken tussen moreel doel en technische middelen om dat doel te bereiken. Het is best mogelijk dat opponenten het met elkaar eens zijn over een moreel doel – bijvoorbeeld de vermindering van de armoede – en een verschillende mening hebben over hoe dat moet worden bewerkstelligd: grof gezegd: door het verhogen van werkloosheidsuitkeringen dan wel door meer werklozen aan het werk te krijgen. Het is dan in elk geval bevorderlijk voor de discussie om dat gemeenschappelijke doel eerst te onderkennen vooraleer de doelmatigheid van de middelen te onderzoeken.
     De doel-middelen aanpak heeft twee beperkingen. Ten eerste moeten zowel het doel als de middelen aan een morele beoordelingworden onderworpen. Machiavelli’s dictum ‘Het doel heiligt de middelen’ bevat slechts een deel van de waarheid, en volgens veel moraalfilosofen slechts een klein deel. En ten tweede is niet alleen het beoogde doel belangrijk, maar ook de werkelijke gevolgen. De weg naar de hel is geplaveid met goede intenties.
Orthogonale clusters
     Bij de kampvorming tussen links en rechts, socialistisch en kapitalistisch, progressief en conservatief, trekt Loobuyck de aandacht op orthogonale clusters. Dat zijn opvattingen ‘die niet logisch met elkaar in verband staan’ maar die op een gegeven ogenblik toch gedeeld worden door aanhangers van een partij, beweging of groep. ‘Dat iemand heel erg betrokken is op het klimaat,’ schrijft Loobuyck, ‘zegt op zich bijvoorbeeld niets over hoe die persoon zou moeten denken over migratie, het homohuwelijk of armoedebestrijding.’ Velen zullen zich afvragen wat Greta Thunberg skolstrejk te maken heeft met haar Gaza-bevrijdingsvloot.
     Loobuyck gaat er terecht vanuit dat die clusters te maken hebben met groepsdynamiek. Men neemt opvattingen over die leven in de groep waar men voor gekozen heeft of waar men in verzeild is geraakt. Maar dat neemt niet weg dat sommige opvattingen logischer met elkaar samenhangen dan je zou denken. Zo is er een verband tussen mijn liberalisme en mijn conservatisme. Als je vindt dat mensen vrij moeten zijn van staatsdwang, dan is er een ander bindingsmiddel nodig om de maatschappij samen te houden, bijvoorbeeld het spontane respect voor tradities. 
Politiek ongebonden
      Loobuyck beklemtoont dat partijsympathisanten hun standpunt gemakkelijk laten afhangen van dat van hun partij. Hij concludeert: ‘Bij mensen die ‘politiek dakloos’ zijn en ‘zwevende kiezers’ speelt het wellicht minder.’ Die politiek daklozen zouden dus objectiever zijn, en zich meer laten leiden door ‘informatie’. Dat is een redelijke veronderstelling als het om gewone burgers gaat, alhoewel ongebondenheid geen waarborg is tegen vooroordelen en dwalingen. Ook mag ongebondenheid geen systeem worden, want dan komt de zogenaamde eigenzinnigheid, de gezochte originaliteit van de mening, al snel ten koste van de plausibiliteit ervan.
      Bij ‘ongebonden’ opiniemakers stellen zich nog andere problemen. Vaak gedragen ze zich als stuurlui aan wal die nu eens uithalen naar rechts en dan weer naar links, alsof ze alles beter weten en zelf op de Olympus wonen. Daarnaast bestaat er een halve politieke dakloosheid. Dat zie je bij opiniemakers die geen enkele partij omarmen, maar wel heel fanatiek tegen een andere partij tekeergaan. Marc Reynebeau heb ik niet vaak betrapt op een stuk waarin hij een complimentje geeft aan een of andere politieke partij. Maar ik heb hem ook niet vaak betrapt op een stuk waarin hij géén sneer uitdeelt aan N-VA. Er is een tijd geweest dat ik die stukjes alleen vluchtig overliep om die sneer te vinden, zoals je het Wally-figuurtje zoekt op een plaatje met honderden mensen.
      En dan is er ook nog voorgewende ongebondenheid. Je mag zo’n beschuldiging niet zonder bewijzen gebruiken, maar je kunt wel vermoedens hebben. Zelf word ik bij de Doorbraak-medewerkers voorgesteld als ‘politiek ongebonden na een extreemlinkse jeugd.’ Om dat goed te maken omschrijf ik mij af en toe als een N-VA-stemmertje zodat niemand mij van neutraliteit kan beschuldigen. 
Voorbeelden
     Loobuyck geeft op elke bladzijde voorbeelden van controversiële stellingen, veralgemeningen, vooroordelen en argumenten en probeert daarbij onpartijdig te werk gaan. Op een ‘rechts’ vooroordeel, volgt een ‘links’ vooroordeel. Dat is bewonderenswaardig. Ik las ooit een boekje over liegen met statistiek, en haast alle voorbeelden hadden betrekking op ‘rechtse’ leugens. Het nadeel is dat sommige van Loobuycks voorbeelden verzonnen zijn, of alleen voorkomen bij het soort mensen die zijn boek niet zullen lezen.
Denken en discussiëren
Combinatiedenken is, in tegenstelling tot wat de naam laat vermoeden, geen nieuwe manier van denken. Het is geen aanzet tot polylogisme, geen ‘dialectische’ logica waarin A en -A allebei tegelijk waar kunnen zijn. Het is geen methode waarbij de botsing van these en antithese tot een gelukzalige synthese leidt. Loobuyck is een leerling van J.S. Mill en John Rawls, en dat waren geen jongens van de relativistische logica.
Logische consistentie
     Toegegeven, hier en daar laat Loobuyck enig relativisme doorschemeren, zoals in zijn verwijzing naar het essay van Leszek Kolakowski ‘How to be a conservative-liberal-socialist’. De Poolse filosoof geeft een faire samenvatting van de liberale, conservatieve en socialistische doctrine en besluit: ‘So far as I can see, this set of regulative ideas is not self-contradictory.’ Zo’n conclusie is aan mij niet besteed. Daarvoor is mijn behoefte aan logische consistentie te groot.
Populisme en consistentie
     Er is een verschil tussen ogenschijnlijke en echte consistentie. Linkse en rechtse populisten lijken consistenter dan het schipperende politieke midden. In werkelijkheid doen populisten logisch tegenstrijdige beleidsvoorstellen louter omdat die populair zijn bij hun aanhang. Ze zouden bij wijze van spreken een budget in evenwicht brengen door minder belastingen te heffen en meer uit te geven. 
Denken of discussiëren
     Combinatiedenken zoals Loobuyck het voorstelt gaat, zoals ik al zei, meer over een manier van discussiëren dan over een manier van denken. De discussie moet vrij zijn – zoals Mill beargumenteerde – en in een deliberatieve democratie moet ze het compromis omarmen in de vorm van een liberaal-conservatief-socialistische beleid, of in de vorm van een afwisseling tussen die drie verschillende soorten van beleid.
Het voorbeeld van de godsdienst
     Loobuyck heeft als voorbeeld van combinatiedenken zijn eigen houding tegenover de godsdienst. Hij is overtuigd atheïst, maar tegelijk is hij bereid om een mogelijke positieve maatschappelijke rol van de godsdient in de samenleving te erkennen. Tussen die twee meningen is er uiteraard geen logische tegenspraak. Het is juist omgekeerd. Het is onlogisch om uit het bestaan van God een positieve maatschappelijke rol van de godsdienst af te leiden, of om uit de positieve maatschappelijke rol van de godsdienst het bestaan van God af te leiden.
     De belangrijkste conclusie is dat we niet té snel tegenspraken moeten ontdekken in het discours van een opponent. 
Het voorbeeld van het atheïsme
     Met het atheïsme is het een andere zaak. Het lijkt mij moeilijker om hier de door Loobuyck geprezen ‘perspectivistische lenigheid’ te beoefenen. Je kunt vanuit bepaalde premissen logisch concluderen dat God móet bestaan, en je kunt vanuit andere premissen logisch concluderen dat God niet kan bestaan, of dat je het niet kunt weten. Het lijkt mij echter heel moeilijk om man die drie conclusies in één hoofd te ‘combineren’? 
     Van Betrrand Russell wordt verteld dat hij tijdens een wandeling in zijn jeugd af en toe halt hield en uitriep: ‘Ja, Hij bestaat.’ Om dan vijf minuten later en enkele honderden meter verder uit te roepen: ‘Wacht, nee, Hij bestaat niet.’ Hij dacht nu eens het ene, en dan weer het andere, maar niet de twee tegelijk. Robert Nozick daarentegen noemde zichzelf ooit ironisch een ‘driekwart atheïst’. Hij was er toen van overtuigd geraakt dat je tegenstrijdige gedachten in je hoofd kunt laten rondspoken, zonder daar onmiddellijk de logica als scheidsrechter bij te halen.
Literatuur
      In de literatuur kan men ontsnappen aan de harde logica van A en niet-A die elkaar uitsluiten. Men speelt dan een spel met A en niet-A, door een essay te verrijken met een ironische toon of met een paradoxaal aforisme, door in een toneelstuk personages op te voeren die elkaar tegenspreken, door in een roman een personage op te voeren dat zichzelf tegenspreekt, door een sonnet na de volta een andere richting uit te sturen.
‘Perspectivistische lenigheid’
     In discussies is het nuttig om je in de plaats van je opponent te kunnen verplaatsen. En bekende oefening is dat je de mening van je opponent zó onder woorden brengt dat die voor de opponent aanvaardbaar is. Dat is de eerste voorwaarde om tijdelijk het perspectief van de opponent te kunnen innemen. Met perspectief wordt bedoeld: de directe belangen van je opponent, zijn waardenhiërarchie en zijn axioma’s over hoe de wereld causaal in elkaar zit. 
Scepticisme en intellectuele bescheidenheid
     In elk geval lijkt combinatiedenken makkelijk te rijmen met een gematigd scepticisme: de overtuiging dat de waarheid bestaat, dat het moeilijk is om ze te vinden, en dat het onwaarschijnlijk is dat jij, of je partij, ze al gevonden heeft.
Betweterij en fanatisme
    Er zijn twee soorten fanatiekelingen: zij die over alles een onwrikbare mening hebben en zij die op één gebied een onwrikbare mening hebben. In de communistische beweging was het een traditie om over álles een uitgesproken mening te hebben. Nog voor Lenin aan de macht was gekomen, schreef hij een boek over wetenschapsfilosofie, en wie het er niet mee eens was, werd uit de partij gezet. Bertolt Brecht, zelf een communist, schreef ooit spottend dat de communistische partij eens een lijstje moest opstellen van vragen waar ze géén antwoord op had.
      Het fanatisme om over alles een mening te hebben, vind je vooral bij leden van politieke partijen of informele groepjes van gelijkgezinden op de sociale media. Veel van die mensen zouden hun voordeel kunnen doen met de raad van Brecht, en toegeven dat er wel wat zaken zijn waar ze géén kaas van hebben gegeten. Het is geen schande om over iets geen mening te hebben of om je oordeel op te schorten bij gebrek aan voldoende kennis.
     Maar het strafste fanatisme vindt men bij degenen die vooral één zaak zijn toegedaan: veganisme, de Palestijnen, de Covid-vaccins … Aan hen kun je moeilijk vragen om hun oordeel op te schorten. Hun oordeel over die kwestie is de om zo te zeggen de reden van hun bestaan. Je kunt alleen vragen dat ze andere meningen aanhoren en dat ze die niet onmiddellijk verwerpen. 
Gelijk hebben of gelijk krijgen
     Loobuyck stoort zich aan politieke debatten waarop de deelnemers er meer op uit zijn om gelijk te krijgen dan om naar elkaar te luisteren en samen de waarheid te achterhalen. Maar daar dienen die debatten niet voor. Verantwoordelijke politici hebben op voorhand hun mening bepaald en ze kennen op voorhand de mening en de argumenten van hun tegenstanders. Die openbare debatten zijn een machtspel, een poging om stemmen te ronselen die in een democratie een machtsbasis vormen. Je kunt alleen hopen dat ze dat machtspel spelen met zoveel mogelijk redelijke argumenten en zo weinig mogelijk valse emotie.
      Wel is het mogelijk dat een politicus na verloop van tijd van mening verandert. Men noemt zoiets dan vooruitschrijdend inzicht. Dat zal nooit het rechtstreeks gevolg zijn van een openbaar debat. Wellicht heeft een politicus vastgesteld dat een bepaald idee niet praktisch is,  niet aanslaat bij de bevolking, of meer nadelen dan voordelen oplevert, en heeft hij als een grote jongen zijn eigen conclusies getrokken.
Discussies en besluitvorming
     Binnen bestuursorganen wordt ook gediscussieerd, maar dat verloopt hopelijk anders dan op een openbaar debat. Ik hoop dat Bart De Wever op kabinetsvergaderingen niet discussieert als op een verkiezingsdebat. Misschien is het om die dynamiek te vermijden dat hij vaak de voorkeur geeft aan tête-à-tête gesprekken met partijvoorzitters en leden van het kernkabinet.
      Ook bij dat soort discussies is de voornaamste betrachting niet om de waarheid te achterhalen of om elkaar te overtuigen. Er wordt gezocht naar een werkbaar compromis, wat ook een vorm van machtsspel is. Maar dat spel kan op verschillende manier worden gespeeld. Loobuyck geeft een aardig voorbeeld hoe de discussies in zijn gezin verlopen als een vakantiebestemming moet worden gekozen. Men geeft zo’n discussie de tijd en men laat de verschillende mogelijkheden in het hoofd van de gezinsleden rondspoken. Dan kan het gebeuren dat er schijnbaar vanzelf een consensus tot stand komt. Men kan het vergelijken met een rijpingsproces.
Ideologische ontmijningsdienst
     Als we ervan uitgaan dat er altijd onverzoenlijke ideologieën zullen bestaan, kan het goed zijn om enkele middelen achter de hand te hebben om ideologische discussies te ontmijnen. Het eerste middel bestaat erin om de discussie te ontdoen van haar dramatische aspecten, en vooral van de vraag wie de schuldige is dat een bepaalde toestand ontstaan is. De remedie is nuchterheid, feiten en cijfers, en vooruitkijken. Het tweede middel bestaat erin om de discussie in pragmatische termen samen te vatten: een afweging van voor- en nadelen. Loobuyck wijst in dit verband op de trade-offs en neveneffecten die inherent zijn aan beleidsmaatregelen. Het derde middel bestaat in de erkenning dat in de werkelijke wereld elk probleem meerdere oorzaken heeft, en een combinatie van remedies als oplossing vergt. Dat betekent weer niet dat de ene oorzaak niet belangrijker is dan de andere, of dat in sommige gevallen één remedie kan volstaan om de Gordiaanse knoop door te hakken.
* Over hetzelfde onderwerp, zie ook mijn longread over het boek van Ruben Mersch. (Hier)
** Of men zou kunnen denken aan Georges-Louis Bouchez die vindt dat een schepen van Molenbeek in haar uitvoerende functie geen hoofddoek mag dragen. Het is niet duidelijk of Bouchez vindt dat zoiets ongepast is dan wel wettelijk of reglementair verboden moet worden. Maar dan nog is zijn uitspraak geen voorbeeld van naturisme, maar veeleer van een wat ver doorgedreven laïcité.
*** Over Paul Collier: zie hier.
**** Over vulcans en terroristische aanslagen: zie mijn stukje hier.


 
Het voorbeeld van het atheïsme en die "perspectivistische lenigheid" doet me ook denken aan een passage uit de bekende "Kleine Weltgeschichte der Philosophie" van Hans Joachim Störig (1915-2012) ["Geschiedenis van de filosofie", meerdere uitgaven van 1953 tot in 2014 de zevenendertigste druk bij het Spectrum]
BeantwoordenVerwijderenU schrijft: "... Je kunt vanuit bepaalde premissen logisch concluderen dat God moet bestaan, en je kunt vanuit andere premissen logisch concluderen dat God niet bestaat, of dat je het niet kunt weten. Kun je hier op een of andere manier die conclusies ‘combineren’?... "
Wel, niemand minder dan de zeer kritische Kant kan dat blijkbaar, en het werd nergens met zo'n glimlachende empathie en grootmoedigheid verwoord.
In een nabeschouwing bij het hoofdstuk over Immanuel Kant (Königsbergen 1742-1804) [VII. Kritiek en Waardering] schrijft Störig:
<< Kant toont het ongegronde van de speculatieve theologie, maar laat de populaire ongemoeid... Een biograaf* vertelt hoe Kant, nadat hij met zijn "Kritiek der Zuivere Rede" de religie de doodsteek heeft toegebracht, met zijn bediende Lampe gaat wandelen en merkt dat de ogen van de oude man vol tranen staan... Kant wordt er week van en toont dat hij behalve een groot filosoof ook een goed mens is. Half vriendelijk, half ironisch zegt hij : de oude Lampe moet een God hebben, zo zegt de "praktische rede", anders kan de arme man niet gelukkig zijn. Mij best, dan mag de "praktische rede" het bestaan van God waarborgen... >>
[* Die "biograaf" blijkt de Joods-Duitse dichter Heinrich Heine (1797-1856) te zijn: "Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland", 1835]
Ik denk dat er geen logische tegenspraak is. Vanuit de zuivere rede komt Kant tot de conclusie dat het bestaan van God niet bewezen kan worden. Dat houdt geen logisch verbod in om vanuit de praktische rede in die God te geloven.
Verwijderen"Ik heb gelijk, maar ik krijg geen gelijk". Jaap Kruythof
BeantwoordenVerwijderenE. Vermeersch over al dan niet bestaan van God : geef mij drie bewijzen dat God bestaat en ik zal u drie bewijzen geven dat hij niet bestaat.....
BeantwoordenVerwijderenAh, die god weer. Daar is toch al veel 'filosofische' energie over verspild. God bestaat of niet. Wij bestaan. En er bestaan enorm veel gelovigen. Dat is al erg genoeg.
BeantwoordenVerwijderen