Investeringsbelasting
Een meerwaardebelasting is een bijkomende belasting op investeren, bovenop de belastingen op dividenden, couponrentes en interesten. Dat is op zich al een goede reden om zulke belastingen niet in te voeren, of ze minstens beperkt te houden. De voorgestelde meerwaardebelasting is 10 procent. Wellicht zien zelfs de socialisten in dat een hoger procent nefast zou zijn voor de economische ontwikkeling.
Gegoede middenklasse
Zo’n belasting treft zowel de superrijken als de gegoede middenklasse. Aangezien die laatste groep veel groter is, zal zij het grootste deel moeten opleveren voor de staatskas. Wat versta ik onder gegoede middenklasse? Een gezin van twee leerkrachten dat zuinig geleefd heeft, kan naar het einde van de beroepsloopbaan een eigen huis bezitten en 100.000 euro gespaard hebben. Als ze dat geld beleggen, zullen ze onvermijdelijk getroffen worden door de meerwaardebelasting. Dat is niet zo erg, want ze hebben met een masterdiploma ook nog elk een brutopensioen van 5.300 euro. Maar een gezin van twee zelfstandigen dat ook een eigen huis en 100.000 euro aan kapitaal heeft, zal slechts over veel lagere pensioeninkomsten beschikken. Voor hen is de meerwaardebelasting een grotere tegenvaller. Of ze moeten het achterpoortje van het pensioensparen gebruiken.
Maatschappelijk ideaal
De welwillende socialist heeft, geloof ik, in zijn achterhoofd als ideaal dat iedereen een brutopensioen van 5.300 euro ontvangt. Dan is al dat sparen en beleggen niet nodig en moeten er geen ingewikkelde constructies worden opgezet als ‘meerwaardebelasting’.
Klassenstrijd
Volgens linkse scribenten als Paul Goossens en Marc Reynebeau zijn de Arizona-plannen een vorm van ‘omgekeerde klassenstrijd’ volgens het maxime nemen van de armen en geven aan de rijken. Maar die ‘omgekeerde klassenstrijd’ speelt zich dus af tussen aan de ene kant de uitkeringstrekkers en aan de andere kant de middenklasse die die uitkeringen betaalt. De juiste formule luidt dan: minder geven aan de armen en minder nemen van de rijken.
Sterkste schouders
Centrumpartijen spreken niet van ‘klassenstrijd’ en van ‘omgekeerde klassenstrijd’ maar van ‘sterkste schouders.’ Ook de radicaallinkse partij PVDA gebruikt wel eens die beeldspraak. In mijn tijd (de jaren 70-80 van vorige eeuw) zou men in die uitdrukking een verdoken oproep tot klassensamenwerking hebben gezien.
Achterpoortjes
Links-liberalen als Ruben Mooijman, socialisten als Conner Rousseau en centrumpolitici als Vincent Van Peteghem vinden elkaar in hun verzet tegen achterpoortjes. De sterkste formulering is die van Van Peteghem:
Elke uitzondering extra zorgt ervoor dat de bijdrage niet moet worden betaald door mensen die via constructies of de input van fiscalisten kunnen ontsnappen en dat ze terecht zal komen bij de mensen die dat niet kunnen: de kleine spaarders.
Mijn eigen bezwaar is dat die achterpoortjes de zaak ingewikkelder maken en dat ik nu al moeite heb om de grote lijnen te begrijpen. Anderzijds zit er achter elk achterpoortje wel een redelijke logica. Bij de meerwaardebelasting voorziet men een achterpoortje voor pensioensparen, en ook een voor een gezamelijke meerwaarde die onder de 10.000 euro blijft. Wie ziet hier niet de redelijkheid van in? Maar ik neem aan dat fiscalisten met zo’n achterpoortje wel wat kunnen aanvangen.
Het tien-jaar-achterpoortje
Een ander achterpoortje dat N-VA en MR graag zouden willen toevoegen is het vrijstellen van beleggingen die 10 jaar worden volgehouden. Daar is een partijpolitieke reden voor. Een deel van het kiespubliek van die partijen zijn conservatieve beleggers die ‘als goede huisvaders’ – zoals hun consulent dat noemt – hun geld op langere termijn beleggen. Je zou de tien-jaar-regel een sociologische toetssteen kunnen noemen die de brave burger onderscheidt van de calculerende speculant.
Tegen die toetssteen valt wel iets in te brengen. Bijvoorbeeld: iedereen is gelijk voor de wet, weze hij spaarder of speculant. Daarnaast is er een economisch argument dat – o ironie– door de socialist Conner Rousseau in De Tijd naar voren wordt gebracht:
Bovendien is het economisch dom om een vrijstelling te geven voor wie zijn aandelen tien jaar aanhoudt, zoals Jambon voorstelt. Ons land heeft net nieuwe investeringen nodig. Laat beleggers dus maar aandelen kopen en verkopen, met een kleine bijdrage op de winst.
Dat lijkt mij juist. Wie belegt moet kijken naar de markt, en niet naar de mogelijke belastingvoordelen. Als de markt aangeeft dat het beter is om aandelen te kopen en verkopen in plaats van ze langdurig bij te houden, dan zal dat beter zijn voor de economie in het algemeen. Belastingsreges zouden zo moeten zijn opgesteld dat ze geen bepaald investeringstypes bevorderen ten koste van andere.
Het tien-jaar-achterpoortje (2)
Toch heeft de tien-jaar-uitzondering ook iets billijks. Als Piet 100.000 euro belegt en het jaar daarna – het was een goed jaar – verkoopt hij zijn portefeuille voor 120.000 euro, dan heeft Piet in dat jaar 20.000 euro ‘verdiend’. Ik begrijp dat zijn buurman Klaas dan vindt dat die 20.000 euro mag worden belast. Zelf redeneer ik niet zo, maar ik begrijp dat Klaas zo redeneert.
Maar neem nu een ander scenario. Piet belegt 100.000 euro over tien jaar. Het zijn allemaal gemiddelde jaren en het eerste jaar is hij 5.000 euro rijker. Klaas vindt dat een billijk rendement dat niet noodzakelijk moet worden belast. Het volgende jaar is Piet door de samengestelde interest alweer wat rijker, 5.250 euro dit keer, en dat is alweer geen bedrag dat volgens Klaas absoluut moet worden belast.
Na tien jaar is Piet zijn portefeuille 162.889 euro waard. Als hij ze dan verkoopt, maakt hij een winst van 62.889 euro en dan vindt Klaas-de-buurmaan dat zo’n grote winst wél mag worden belast. Mocht Piet elk jaar een winst van 5.000 euro opnemen, dan vindt Klaas een belasting niet nodig, maar als Piet de belegging aanhoudt en na tien jaar alles in een keer opneemt, dan lijkt belasting plots veel billijker. Waarom eigenlijk?
Inflatie
Er is bij dat alles geen rekening gehouden met inflatie. Dat wordt meestal niet gedaan bij meerwaardebelasting of capital gains tax. Doen we dat wel, dan zien heel andere cijfers. Een belegging die 10 jaar lang gemiddeld 5 procent op brengt, maar die loopt tijdens een periode met een jaarlijkse inflatie van 3 procent brengt in reële termen slechts een goeie 20.000 euro op, en toch wordt die opbrengst belast alsof ze meer dan 60.000 euro bedroeg.
Ik begin hoe langer hoe meer begrip te krijgen voor het 10-jaar-achterpoortje.
* Voor meer mijmeringen over een billijk belastingsysteem: zie mijn stukje hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten